Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001
Gelet op de artikelen 2,
6, 8, 8a, 11, 12, 13, 15a, 15b, 15c, 15d, 16, 16a, 16c, 17, 18, 19f, 25, 28, 29, 31, 32b, 33 en
35b van de Wet op de
loonbelasting 1964, artikel II van hoofdstuk 2 van de
Invoeringswet Wet inkomstenbelasting
2001, artikel 8 van het
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965
en artikel 15 van de Wet
financiering volksverzekeringen ;
Voor zoveel nodig in overeenstemming met de
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Besluit:
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001
Hoofdstuk 1 Algemeen
Artikel 1 Reikwijdte
Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 5b, 6, 8,
8a,
11, 11a, 12,
13,
13bis, 15a,
15b,
15c,
15d, 17,
18, 19a,
19f,
19g,
25,
28,
28a, 29,
31,
32ab, 32b, 32ba,
33,
35b,
35d,
35e,
35k,
35l en
35m van de Wet op de loonbelasting 1964
en
artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting
1965.
Artikel 2 Definities
1.
Deze regeling verstaat onder:
a.
wet: de Wet op de
loonbelasting 1964;
b.
besluit: het
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965;
c.
verbonden vennootschap:
een verbonden vennootschap, bedoeld in
artikel 10a, zevende lid,
van de wet;
d.
inhoudingsplichtigenverklaring:
de verklaring dat degene aan wie die verklaring is
afgegeven ten aanzien van artiesten dan wel
beroepssporters als inhoudingsplichtige is aangewezen;
e.
jaaropgaaf: de opgave
van het in het kalenderjaar genoten loon, de
ingehouden belasting en andere gegevens die van
belang kunnen zijn voor de heffing van de inkomstenbelasting;
f.
belasting, ingeval artikel 27b, eerste lid, van de wet van toepassing is: het gezamenlijke bedrag van de
belasting en de premie voor de volksverzekeringen;
g.
heffingskorting: de
heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk III van de wet;
h.
openbaar vervoer: voor
een ieder openstaand personenvervoer volgens een
dienstregeling met een auto, bus, trein, tram,
metro, veerpont of een via een geleidesysteem
voortbewogen voertuig.
2.
In deze regeling wordt onder een uitkering ingevolge een
sociale verzekeringswet mede verstaan de toeslag die
ingevolge de Toeslagenwet wordt
verleend op die uitkering.
Hoofdstuk 2 Belastingplicht (hoofdstuk I van de wet)
Artikel 2a Gezelschappen met hoofdzakelijk leden uit verdragslanden, Nederlandse Antillen of Aruba
1.
Aan het in artikel 5b, eerste lid, onder 2°, van de wet bedoelde aannemelijk maken wordt voldaan, indien degene met wie het gezelschap het optreden in Nederland of de sportbeoefening in Nederland is overeengekomen of degene van wie het gezelschap de gage ontvangt, voor aanvang van het optreden of de sportbeoefening aan de hand van een document – waarvan hij een afschrift voor controle beschikbaar houdt – als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht, van ten minste het merendeel van de leden heeft vastgesteld dat zij inwoner zijn van dan wel gevestigd zijn in een land waarmee de Staat der Nederlanden een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, de Nederlandse Antillen of Aruba.
2.
Aan het in artikel 5b, eerste lid, onder 2°, van de wet bedoelde aannemelijk maken is ook voldaan, indien degene met wie het gezelschap het optreden in Nederland of de sportbeoefening in Nederland is overeengekomen of degene van wie het gezelschap de gage ontvangt, beschikt over de volgende documenten:
a.een afschrift van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht dat betrekking heeft op de leider of vertegenwoordiger van het gezelschap;
b.een schriftelijke verklaring van de leider of vertegenwoordiger van het gezelschap dat het gezelschap hoofdzakelijk bestaat uit leden die inwoner zijn van dan wel gevestigd zijn in een land waarmee de Staat der Nederlanden een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, de Nederlandse Antillen of Aruba;
c.een schriftelijke overeenkomst betreffende het optreden in Nederland of de sportbeoefening in Nederland, of een afschrift van die overeenkomst, waarin het gezelschap als vestigingsland vermeldt een land waarmee de Staat der Nederlanden een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, de Nederlandse Antillen of Aruba; en
d.een afschrift van een bank- of girorekening waaruit blijkt dat de gage van het gezelschap is overgemaakt naar een rekeninghouder die woont of is gevestigd in het in onderdeel c bedoelde vestigingsland.
3.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien aan degene met wie het gezelschap het optreden in Nederland of de sportbeoefening in Nederland is overeengekomen of aan degene van wie het gezelschap de gage ontvangt, onjuiste verklaringen, documenten of gegevens zijn verstrekt en deze dit weet of redelijkerwijs had moeten weten.
Artikel 2b Uitzondering op fictieve dienstbetrekking sekswerkers
1.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder exploitant: degene op wie de verplichting rust het loon van de sekswerker te betalen.
2.
De arbeidsverhouding van degene die als sekswerker persoonlijk arbeid verricht, wordt niet als dienstbetrekking beschouwd, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a.met betrekking tot de arbeidsverhouding van de sekswerker wordt voldaan aan de in het derde lid bedoelde voorwaarden;
b.met betrekking tot de inkomsten van de sekswerker wordt voldaan aan de in het vierde lid bedoelde voorwaarden;
c.de exploitant leeft de bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens alsmede artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen na;
d.artikel 2g van het besluit wordt toegepast;
e.de exploitant verstrekt het voorlichtingsmateriaal van de Belastingdienst over de arbeidsverhouding van degene die als sekswerker persoonlijk arbeid verricht, aan de sekswerker;
f.de exploitant heeft met de sekswerker een schriftelijke overeenkomst gesloten waarin wordt verklaard dat aan de onderdelen a tot en met e zal worden voldaan;
g.de exploitant voldoet met betrekking tot al zijn arbeidsverhoudingen met degenen die als sekswerker persoonlijk arbeid verrichten, aan de onderdelen a tot en met f;
h.de exploitant draagt, binnen de geldende betalingstermijnen, de verschuldigde loonbelasting, premie volksverzekeringen, omzetbelasting en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet af en leeft hoofdstuk 7 na;
i.de administratie van de exploitant is duidelijk en inzichtelijk en de exploitant voldoet aan artikel 52 van de Algemene wet rijksbelastingen;
j.de exploitant heeft een vergunning voor het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling indien dat vereist is op grond van de daarvoor geldende regels;
k.de exploitant is met de Belastingdienst schriftelijk overeengekomen dat hij zal voldoen aan de voorwaarden in dit lid.
3.
De in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde voorwaarden met betrekking tot de arbeidsverhouding van de sekswerker zijn dat:
a.de sekswerker werkzaamheden kan weigeren en de eigen werktijden bepaalt;
b.de sekswerker vrij is in de kledingkeuze, mits de gekozen kleding gangbaar is in de branche;
c.de sekswerker mag weigeren om alcohol te drinken, en
d.de sekswerker vrij is in de keuze van een medische begeleider.
4.
De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde voorwaarden met betrekking tot de inkomsten van de sekswerker zijn dat:
a.de afspraken met betrekking tot de inkomsten schriftelijk zijn vastgelegd en worden nageleefd, en door de werkgever bij de administratie worden bewaard;
b.de exploitant bij iedere uitbetaling van inkomsten een overzicht aan de sekswerker verstrekt en aan het eind van het jaar een jaaroverzicht van de inkomsten verstrekt;
c.de inkomsten direct opeisbaar zijn;
d.de exploitant de sekswerker geen boeten volgens een boetesysteem of vergelijkbaar systeem in rekening brengt, en
e.de vergoeding voor extra werkzaamheden, die niet vooraf zijn overeengekomen met een cliënt, volledig toekomt aan de sekswerker.
5.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder inkomsten van de sekswerker verstaan al hetgeen door de sekswerker uit de arbeidsverhouding met de exploitant wordt genoten.
Artikel 3 Niet-inhoudingsplichtigen
1.
Niet als inhoudingsplichtige worden beschouwd:
a.het Internationaal Gerechtshof;
b.het Permanente Hof van Arbitrage;
c.de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht;
d.de Verenigde Naties en zijn gespecialiseerde organisaties;
e.de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie;
f.de Europese Gemeenschappen;
g.de Europese Organisatie voor de Veiligheid van de Luchtvaart
(Eurocontrol);
h.het Europees Ruimte-Agentschap/het Europese Centrum voor de
ruimtevaarttechniek (ESA/ESTEC);
i.het Europees Octrooibureau;
j.Europol;
k.de Internationale Dienst voor nationaal landbouwkundig onderzoek
(ISNAR);
l.het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en
plattelandsontwikkeling (CTA);
m.het gemeenschappelijk centrum voor onderzoek op het gebied van
kernenergie (GCO, voorheen Euratom);
n.de African Management Services Company BV (AMSCO);
o.het Iran United States Claims Tribunal;
p.het Gemeenschappelijk Fonds voor Grondstoffen (CFC);
q.de Internationale Nikkel Studie Groep (INSG);
r.de Organisation for the Prohibition of Chemical Weapens
(OPCW);
s.de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM);
t.Eurojust;
u.het Internationaal Strafhof.
2.
De leden en functionarissen van de in het eerste lid genoemde
volkenrechtelijke organisaties die diplomatieke voorrechten genieten en geen
Nederlander zijn, worden niet als inhoudingsplichtige beschouwd ten aanzien van
degenen die in hun persoonlijke dienst werkzaam zijn.
Artikel 4 Aangewezen inhoudingsplichtige bij de
hulp van een thuiswerker
In afwijking van deartikelen 6 en
7 van de wet wordt
ten aanzien van de hulp van de thuiswerker die doorgaans voor
een opdrachtgever arbeid verricht, de opdrachtgever van die
thuiswerker als inhoudingsplichtige aangewezen.
Artikel 5 Aangewezen inhoudingsplichtige bij een
artiest dan wel een beroepssporter
1.
In afwijking van artikel 8a van de wet wordt, voorzover de voor het optreden van
een artiest dan wel de sportbeoefening van een
beroepssporter overeengekomen gage, bedoeld in
artikel 35, tweede lid, van de
wet wordt verstrekt aan degene die in het
bezit is van een inhoudingsplichtigenverklaring, als
inhoudingsplichtige aangewezen: degene aan wie die
verklaring is afgegeven.
2.
Voorzover degene aan wie een inhoudingsplichtigenverklaring
is afgegeven gage van artiesten dan wel beroepssporters
verstrekt aan een ander aan wie een zodanige verklaring is
afgegeven, wordt in zijn plaats die ander als
inhoudingsplichtige aangewezen.
3.
Een inhoudingsplichtigenverklaring kan op verzoek door de
inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking worden
afgegeven aan:
a.de artiest dan wel beroepssporter die als leider van
een gezelschap optreedt;
b.de leider van een gezelschap die, of het lichaam in
de zin van artikel 2, eerste lid,
onderdeel b, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen dat het optreden
van artiesten dan wel de sportbeoefening van
beroepssporters overeenkomt;
c.degene met wie of degene door wiens bemiddeling het
optreden van artiesten dan wel de sportbeoefening
van beroepssporters wordt overeengekomen;
d.degene die als onderneming uitoefent het verrichten
van administratieve werkzaamheden voor derden, en de
inhoudingsplicht en de daarmee samenhangende
verplichtingen overneemt van degene met wie de
artiest dan wel de beroepssporter het optreden
respectievelijk de sportbeoefening is overeengekomen.
4.
De inspecteur geeft geen inhoudingsplichtigenverklaring af
indien de persoon of het lichaam, bedoeld in het derde lid,
niet in Nederland woont of is gevestigd.
5.
De inhoudingsplichtigenverklaring is van toepassing
gedurende de termijn van ten hoogste vijf jaren, te rekenen
vanaf de datum van afgifte.
6.
Degene aan wie de inhoudingsplichtigenverklaring is
afgegeven, bewaart het origineel van deze verklaring bij
zijn loonadministratie en verstrekt een kopie van deze
verklaring aan degene die op grond van artikel 8a van de wet inhoudingsplichtige zou zijn, ter
bewaring bij diens loonadministratie.
7.
De inspecteur trekt bij voor bezwaar vatbare beschikking de
inhoudingsplichtigenverklaring in, indien:
a.de verklaring haar belang heeft verloren;
b.de op de verklaring vermelde gegevens niet juist
zijn dan wel niet meer juist zijn;
c.degene die in het bezit is van een
inhoudingsplichtigenverklaring niet meer in
Nederland woont of is gevestigd;
d.degene die in het bezit is van een
inhoudingsplichtigenverklaring bij herhaling de
inhoudingsplicht of de daarmee samenhangende
verplichtingen niet nakomt;
e.degene die in het bezit is van een
inhoudingsplichtigenverklaring geen kopie van die
verklaring verstrekt aan degene die op grond van
artikel 8a, eerste lid, van de
wet inhoudingsplichtige zou zijn.
Artikel 6 Bij overeenkomst aangewezen
inhoudingsplichtige bij een beroepssporter
In afwijking van artikel 8a van de
wet wordt, indien met de minister van Financiën
is overeengekomen dat de belasting zal worden ingehouden door
een ander dan degene met wie de sportbeoefening is
overeengekomen ten aanzien van de beroepssporter, eveneens als
inhoudingsplichtige aangewezen: degene die op grond van de
overeenkomst de inhouding overneemt.
Hoofdstuk 3 Voorwerp van de belasting (hoofdstuk
II van de wet)
Artikel 7 Niet tot het loon behorende aanspraken
Tot het loon behoren niet:
a.aanspraken op een eenmalige uitkering bij het beëindigen
van de dienstbetrekking anders dan wegens
arbeidsongeschiktheid of overlijden van de werknemer,
vervroegd uittreden of het bereiken van de
pensioengerechtigde leeftijd;
b.aanspraken op een eenmalige uitkering bij het beëindigen
van de dienstbetrekking wegens arbeidsongeschiktheid of het bereiken van de
pensioengerechtigde leeftijd, indien deze uitkering
driemaal het loon van een maand niet overtreft;
c.aanspraken op uitkeringen en verstrekkingen in door de
minister van Financiën aan te wijzen gevallen.
Artikel 8 Loon voor de toepassing van enkele regelingen
Voor de toepassing van artikel 11, eerste lid, onderdelen m
en o, en artikel 15a, eerste lid, onderdeel g,
van de wet en artikel 7, onderdeel b, van deze
regeling wordt het loon in aanmerking genomen
met inachtneming van het volgende:
a.
artikel 11, eerste lid,
onderdeel j, van de wet vindt geen toepassing;
b.tantièmes en toevallige bijzondere beloningen, alsmede
tot het loon behorende aanspraken worden niet in
aanmerking genomen.
Artikel 9 Aanvullende voorwaarden vrijstelling bij
telewerken
1.
De schriftelijk vastgelegde regeling, bedoeld in
artikel 11, eerste lid, onderdeel q, onder 1°, van de
wet moet voorzien in een gedagtekende overeenkomst die ten
minste bevat:
a.naam en adres van de werknemer en de inhoudingsplichtige, en
b.de dag of dagen in de week waarop de werknemer in de werkruimte,
bedoeld in het tweede lid, pleegt te werken.
2.
De inrichting van de werkruimte in de woning, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel q, onder 2º, van de wet, moet voldoen aan de in de artikelen 5.4, 5.12 en 6.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit gestelde voorwaarden.
Artikel 10
Vervallen
Artikel 11 Geclausuleerd verlof
Voor de toepassing van
artikel 11, eerste lid, onderdeel r, onder 2°, van de
wet, wordt als geclausuleerd verlof aangewezen: verlof dat
voor specifieke doeleinden wordt toegekend, zoals buitengewoon verlof,
zwangerschapsverlof, bevallingsverlof, kraamverlof, ouderschapsverlof,
bindingsverlof, adoptieverlof, calamiteitenverlof, zorgverlof, educatief
verlof, politiek verlof en palliatief verlof.
Artikel 12 Minimale
periode uitkeringstermijnen bij stamrechtspaarrekening en
stamrechtbeleggingsrecht
1.
De
minimale periode tussen de eerste en de laatste uitkering, bedoeld in
artikel 11a, derde lid, onderdeel a, onder 2°, en onderdeel b,
onder 2°, van de wet wordt bepaald aan de hand van de volgende
tabel.
Ingeval
de gerechtigde tot de uitkeringen, bedoeld in artikel 11a, derde lid,
van de wet bij ingang van de uitkeringen, een leeftijd heeft bereikt
van
|
Maar
nog niet de leeftijd heeft bereikt van
|
Bedraagt
de minimale periode tussen de eerste en de laatste uitkering het in
deze kolom vermelde aantal jaren
|
I
|
II
|
III
|
–
|
25
|
17
|
25
|
30
|
14
|
30
|
35
|
11
|
35
|
40
|
8
|
40
|
45
|
5
|
45
|
50
|
4
|
50
|
55
|
3
|
55
|
60
|
2
|
60
|
–
|
1
|
2.
Ingeval
de uitkeringen toekomen aan kinderen of pleegkinderen van de werknemer
die ten tijde van het ontvangen van de eerste uitkering jonger zijn dan
30 jaar, bedraagt het aantal jaren tussen de eerste en de laatste
uitkering, in afwijking van het eerste lid, nimmer meer dan het aantal
jaren dat de gerechtigde jonger is dan 30
jaar.
Artikel 13
Vervallen
Artikel 14
Vervallen
Artikel 15
Vervallen
Artikel 16
Vervallen
Artikel 17 Fooien en dergelijke prestaties van derden
1.
Fooien en dergelijke prestaties van derden worden niet tot het loon gerekend, voor zover bij het bepalen van het voor de werknemer rechtens geldende loon met het ontvangen van deze fooien of dergelijke prestaties van derden geen rekening is gehouden.
2.
De werknemer die werkzaam is bij een onderneming waarin horeca-activiteiten worden verricht en die van zijn werkgever niet tenminste het voor hem rechtens geldende loon ontvangt, wordt geacht fooien en dergelijke prestaties van derden te genieten tot een bedrag ter grootte van dat rechtens geldende loon verminderd met het rechtstreeks van de werkgever ontvangen loon. Indien de werkgever in overeenstemming met de werknemer het bedrag aan fooien en dergelijke prestaties van derden op een hoger bedrag schat, wordt van dat geschatte bedrag uitgegaan.
Artikel 18 Waarde aanspraak
De waarde van een aanspraak om na verloop van tijd of onder een
voorwaarde een of meer uitkeringen en verstrekkingen te
ontvangen, wordt gesteld op de bedragen die bij een derde worden
gestort - of, voorzover geen stortingen worden verricht, zouden
moeten worden gestort - teneinde de aanspraak te dekken.
Artikel 19 Waarde aanspraak ingevolge een
ziektekostenregeling in eigen beheer voor ten minste 25 werknemers
1.
In afwijking in zoverre van artikel 18 wordt
per kalenderjaar de waarde van een aanspraak ingevolge een
ziektekostenregeling ten behoeve van ten minste 25
werknemers of gewezen werknemers die gedurende het gehele
voorafgaande kalenderjaar heeft bestaan, voorzover geen
stortingen bij derden worden verricht, gesteld op het bedrag
van de gemiddelde uitkering. De gemiddelde uitkering is het
rekenkundige gemiddelde van de jaargemiddelden van de
afgelopen vijf kalenderjaren. Het jaargemiddelde is het
gezamenlijke bedrag van de ter zake door of namens de
inhoudingsplichtige gedane uitkeringen en verstrekkingen
naar de waarde in het economische verkeer, gedeeld door het
aantal personen dat in het desbetreffende jaar gedurende ten
minste zes maanden gerechtigd is geweest. Indien zulks tot
een lagere gemiddelde uitkering leidt, worden het hoogste en
het laagste jaargemiddelde buiten beschouwing gelaten en is
de gemiddelde uitkering het rekenkundige gemiddelde van de
jaargemiddelden van de andere drie kalenderjaren.
2.
Indien de in het eerste lid bedoelde regeling minder dan
vijf gehele kalenderjaren heeft bestaan, is dat lid van
overeenkomstige toepassing op het mindere aantal gehele
kalenderjaren, met dien verstande dat bij een bestaansduur
van de regeling van een of twee gehele kalenderjaren de
laatste volzin niet van toepassing is.
Artikel 20 Waarde van het genot van ter beschikking gestelde communicatiemiddelen
De waarde van het genot van ter beschikking gestelde communicatiemiddelen – niet zijnde computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur –, waarvan het zakelijke gebruik van niet meer dan bijkomstig belang is, wordt gesteld op de daaraan in het economische verkeer verbonden kosten.
Artikel 21 Waarde kleding meewerkende kinderen
De waarde van kleding voor een kind dat werkzaam is in de onderneming van
zijn ouder wordt gesteld op € 29,25 per maand (€ 6,75 per week, € 1,35 per
dag).
Artikel 21a Waarde van het genot van een ter beschikking gestelde computer
De waarde van het genot van een ter beschikking gestelde computer die minder dan nagenoeg geheel zakelijk wordt gebruikt, bedraagt in het eerste, in het tweede en in het derde jaar van ingebruikneming van de computer, 30% van de waarde in het economische verkeer van de computer op het moment van de eerste ingebruikneming. Na het derde jaar wordt de waarde van het genot op nihil gesteld. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot met computers vergelijkbare apparatuur en met betrekking tot bijbehorende apparatuur.
Artikel 21b Waarde kinderopvang
De waarde van kinderopvang waarvoor aanspraak op een kinderopvangtoeslag onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming kan ontstaan op de voet van artikel 5 van de Wet kinderopvang, die de inhoudingsplichtige zelf verricht, wordt gesteld op het aantal uren genoten kinderopvang maal de uurprijs vastgesteld krachtens artikel 7, tweede lid, van de Wet kinderopvang.
Artikel 21c Waardering niet in geld genoten loon; privé-gebruik auto
1.
De rittenregistratie bedoeld in artikel 13bis, vierde
lid, van de wet bevat ten minste de volgende gegevens:
a.merk, type en kenteken van de auto;
b.periode van terbeschikkingstelling van de auto;
c.per rit:
1°.datum;
2°.beginstand en eindstand van de kilometerteller;
3°.beginadres en eindadres;
4°.de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;
5°.het karakter van de rit.
2.
Indien in een loontijdvak de vergoeding die de werknemer voor het gebruik voor privé-doeleinden verschuldigd is, uitgaat boven het voor dat loontijdvak op grond van artikel 13bis, eerste tot en met
derde lid, van de wet berekende voordeel, wordt in dat loontijdvak een negatief bedrag ter grootte van het verschil tussen het berekende voordeel en de verschuldigde vergoeding als voordeel in aanmerking genomen, mits op kalenderjaarbasis het berekende voordeel ten minste gelijk is aan de vergoeding voor het gebruik voor privé-doeleinden.
3.
Een verzoek om een verklaring geen privé-gebruik als bedoeld in artikel 13bis, dertiende
lid, van de wet bevat ten minste de volgende gegevens:
a.de naam, het adres en het
burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het
sociaal-fiscaalnummer van de werknemer;
b.het kenteken van de auto, indien dit bekend is en het verzoek betrekking heeft op één auto;
c.het jaar van ingang van de verklaring.
Hoofdstuk 4 vrije vergoedingen en verstrekkingen
(hoofdstuk IIA van de wet)
Artikel 22 Normeringen en beperkingen
1.
Ingeval op grond van dit hoofdstuk of hoofdstuk IIA van de wet een verstrekking vanaf een bepaald bedrag tot de vrije verstrekkingen behoort en daar beneden niet, wordt een dergelijke verstrekking tot dit bedrag tot het loon gerekend.
2.
Ingeval een in dit hoofdstuk of in hoofdstuk IIA van de
wet opgenomen regeling zowel betrekking
heeft op een vrije vergoeding als op een vrije verstrekking,
geldt het vrijgestelde bedrag voor vrije vergoedingen en
vrije verstrekkingen tezamen.
Artikel 23 Kosten werknemer bij gedeeltelijk
vrije vergoedingen en verstrekkingen
1.
Ingeval ter zake van een op grond van dit hoofdstuk niet
volledig vrije vergoeding kosten voor rekening van de
werknemer blijven, wordt het in de desbetreffende bepaling
opgenomen of bedoelde bedrag van het niet vrije gedeelte van
de vergoeding verlaagd met deze kosten van de werknemer,
doch niet verder dan tot nihil.
2.
Ingeval ter zake van een op grond van dit hoofdstuk niet
volledig vrije verstrekking aan de werknemer een eigen
bijdrage in rekening wordt gebracht, wordt het in de
desbetreffende bepaling opgenomen of bedoelde bedrag voor
het niet vrije gedeelte van de verstrekking verlaagd met de
eigen bijdrage van de werknemer, doch niet verder dan tot
nihil.
Artikel 24 Werkkleding
Voor de toepassing van artikel 15a, eerste lid, onderdeel b,
van de wet wordt kleding slechts als
werkkleding aangemerkt indien zij:
a.uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om
tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen;
b.is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de
inhoudingsplichtige gebonden beeldmerken met een
oppervlakte van tezamen ten minste 70 cm2.
Artikel 25 Verhuizing in het kader van de
dienstbetrekking
1.
Voor de toepassing van artikel 15a, eerste lid, onderdeel g, van de wet verhuist de werknemer in ieder geval in het kader van de dienstbetrekking ingeval hij binnen twee jaar na de aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking of na overplaatsing binnen de bestaande dienstbetrekking verhuist naar een woning binnen een afstand van 10 kilometer van de nieuwe plaats van zijn dienstbetrekking terwijl hij op een afstand groter dan 25 kilometer van deze plaats woonde.
2.
Onder afstand als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan de afstand
gemeten langs de meest gebruikelijke weg.
Artikel 26 Openbaarvervoerkaart
1.
Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van
een recht op vrij reizen per Nederlands openbaar vervoer dat
niet is beperkt tot reizen over een vast traject ten behoeve
van woon-werkverkeer, indien aannemelijk is dat het recht op
vrij reizen mede dient ter behoorlijke vervulling van de
dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer.
2.
Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van het
recht op vrij reizen per Nederlands openbaar vervoer dat
niet is beperkt tot reizen over een vast traject ten behoeve
van woon-werkverkeer, indien aannemelijk is dat het recht op
vrij reizen mede dient ter behoorlijke vervulling van de
dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer.
Artikel 27 Aangewezen regio's uitgezonden werknemers
1.
Als regio's bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel
c, onder 4°, van het besluit worden aangewezen:
a.de landen in Azië (waaronder Hongkong en het
gedeelte van Turkije dat ten oosten van de Bosporus
is gelegen);
b.de landen in Afrika;
c.de landen in Latijns Amerika (waaronder de
Nederlandse Antillen en Aruba);
d.de volgende landen in Europa: Albanië, Armenië,
Azerbeidzjan, Belarus, Bosnië-Hercegovina,
Bulgarije, Estland, Georgië, Hongarije, de Federale
Republiek Joegoslavië (Servië en Montenegro,
daaronder begrepen Kosovo), Kroatië, Letland,
Litouwen, de voormalige Joegoslavische Republiek
Macedonië, Moldavië, Oekraïne, Polen, Roemenië, de
Russische Federatie, Slovenië, Slowakije en Tsjechië.
2.
Onder de in het eerste lid genoemde landen worden begrepen
gebieden gelegen buiten de territoriale wateren van die
landen waar deze in overeenstemming met het internationale
recht soevereine rechten kunnen uitoefenen.
Artikel 28 Afgifte
EVC-verklaringen
De verklaring, bedoeld in artikel
15a, derde lid, van de wet, wordt afgegeven door de Minister van
Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap.
Artikel 29 Bedrijfsfitness
1.
Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van bedrijfsfitness, indien:
a.deelneming aan de fitness openstaat voor alle of nagenoeg alle werknemers of voor alle of nagenoeg alle werknemers met dezelfde arbeidsplaats die niet is gelegen in de woning van een van deze werknemers, en
b.de fitness plaatsvindt:
1°.in een vestiging van de inhoudingsplichtige of in een fitnesscentrum dat door de inhoudingsplichtige is aangewezen voor alle werknemers, met dien verstande dat, ingeval de inhoudingsplichtige voor bedrijfsfitness een overeenkomst sluit met één fitnessbedrijf dat meer dan één vestiging heeft, de fitness kan plaatsvinden in elke vestiging van dat fitnessbedrijf, of
2°.in een fitnesscentrum dat door de inhoudingsplichtige is aangewezen voor alle werknemers met dezelfde niet in de woning van een van deze werknemers gelegen arbeidsplaats, met dien verstande dat, ingeval de inhoudingsplichtige met betrekking tot de werknemers op deze arbeidsplaats voor bedrijfsfitness een overeenkomst sluit met één fitnessbedrijf dat meer dan één vestiging heeft, de fitness kan plaatsvinden in elke vestiging van dat fitnessbedrijf.
2.
Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen van bedrijfsfitness, indien:
a.deelneming aan de fitness openstaat voor alle of nagenoeg alle werknemers of voor alle of nagenoeg alle werknemers met dezelfde arbeidsplaats die niet is gelegen in de woning van een van deze werknemers, en
b.de fitness plaatsvindt:
1°.in een vestiging van de inhoudingsplichtige of in een fitnesscentrum dat door de inhoudingsplichtige is aangewezen voor alle werknemers, met dien verstande dat, ingeval de inhoudingsplichtige voor bedrijfsfitness een overeenkomst sluit met één fitnessbedrijf dat meer dan één vestiging heeft, de fitness kan plaatsvinden in elke vestiging van dat fitnessbedrijf, of
2°.in een fitnesscentrum dat door de inhoudingsplichtige is aangewezen voor alle werknemers met dezelfde niet in de woning van een van deze werknemers gelegen arbeidsplaats, met dien verstande dat, ingeval de inhoudingsplichtige met betrekking tot de werknemers op deze arbeidsplaats voor bedrijfsfitness een overeenkomst sluit met één fitnessbedrijf dat meer dan één vestiging heeft, de fitness kan plaatsvinden in elke vestiging van dat fitnessbedrijf.
3.
Onder bedrijfsfitness als bedoeld in het eerste en tweede
lid wordt verstaan: conditie- of krachttraining van
werknemers welke plaatsvindt onder deskundig toezicht en
welke georganiseerd of geïnitieerd wordt door de
inhoudingsplichtige.
4.
Dit artikel is niet van toepassing op vergoedingen en verstrekkingen die uitsluitend toekomen aan een werknemer van een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en waarin de werknemer, al dan niet tezamen met zijn partner in de zin van artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn direct of indirect, voor ten minste één derde gedeelte van het geplaatste kapitaal aandeelhouder is, of aan diens partner in de zin van genoemd artikel 1.2.
Artikel 30 Werkruimte
1. Tot de vrije vergoedingen behoren niet vergoedingen die verband houden met een werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in een woning, de aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer, tenzij de werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt en:
a.ingeval de werknemer tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn winst uit een of meer ondernemingen, belastbaar loon en belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 hoofdzakelijk in de werkruimte in die woning verwerft, of
b.ingeval de werknemer niet tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn winst uit een of meer ondernemingen, belastbaar loon en belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft en in belangrijke mate in de werkruimte in die woning verwerft.
2. Tot de vrije verstrekkingen behoren niet verstrekkingen van een werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in een woning, de aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer, tenzij de werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt en:
a.ingeval de werknemer tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn winst uit een of meer ondernemingen, belastbaar loon en belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 hoofdzakelijk in de werkruimte in die woning verwerft, of
b.ingeval de werknemer niet tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn winst uit een of meer ondernemingen, belastbaar loon en belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft en in belangrijke mate in de werkruimte in die woning verwerft.
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder woning mede verstaan: een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen in de zin van artikel 1 van de Woningwet, alsmede de aanhorigheden van een schip of een woonwagen.
Artikel 31 Normering vrije vergoedingen en
verstrekkingen werkruimte
1.
Tot de vrije vergoedingen behoren, onverlet de toepassing
van artikel 30, niet
vergoedingen ter zake van werkruimte, de inrichting
daaronder begrepen, in de woning, de aanhorigheden daaronder
begrepen, van de werknemer, voorzover deze meer bedragen dan
20% van de huur dan wel van de huurwaarde van de woning, met
inbegrip van de werkruimte. In geval van een werkruimte in
een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 wordt
vorenbedoelde huurwaarde bepaald op de voet van
artikel 3.19, tweede lid, van die wet.
2.
Tot de vrije verstrekkingen behoren, onverlet de toepassing
van artikel 30, niet
verstrekkingen van werkruimte, de inrichting daaronder
begrepen, in de woning, de aanhorigheden daaronder begrepen,
van de werknemer, voorzover deze meer bedragen dan 20% van
de huur dan wel van de huurwaarde van de woning, met
inbegrip van de werkruimte. In geval van een werkruimte in
een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 wordt
vorenbedoelde huurwaarde bepaald op de voet van
artikel 3.19, tweede lid, van die
wet.
Artikel 32 Personeelsverenigingen
1.
Tot de vrije vergoedingen en verstrekkingen behoren vergoedingen en verstrekkingen, in redelijkheid, ter zake van personeelsverenigingen en dergelijke waaraan deelname openstaat voor ten minste driekwart van de werknemers of voor ten minste driekwart van de werknemers met dezelfde arbeidsplaats die niet is gelegen in de woning van een van deze werknemers.
2.
Personeelsverenigingen in de zin van dit artikel hebben als doel en feitelijke werkzaamheden het organiseren van incidentele activiteiten en ondergeschikte voorzieningen met een gezamenlijk karakter ten behoeve van de werknemers.
3.
Artikel 29, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4.
Tot de vrije verstrekkingen behoren de verstrekkingen door personeelsverenigingen van de in het tweede lid bedoelde incidentele activiteiten en ondergeschikte voorzieningen.
Artikel 32a Personeelsreizen, personeelsfestiviteiten en dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen
1.
Tot de vrije vergoedingen en verstrekkingen behoren vergoedingen en verstrekkingen, in redelijkheid, ter zake van personeelsreizen, personeelsfestiviteiten en dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen die een gezamenlijk karakter dragen en waaraan deelname openstaat voor ten minste driekwart van de werknemers of voor ten minste driekwart van de werknemers die behoren tot een organisatorische of functionele eenheid.
2.
Artikel 29, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 33 Genot van een woning
1.
Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van het genot
van een woning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, voor zover:
a.de vergoeding op jaarbasis meer bedraagt dan 18% van het voor de
werknemer op jaarbasis geldende loon uit tegenwoordige dienstbetrekking bij een
overeengekomen vaste arbeidsduur van 36 uren per kalenderweek, of
b.de vergoeding meer bedraagt dan het op verzoek van de werknemer
door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgestelde bedrag van
de besparing.
2.
Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen in de vorm van het
genot van de woning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, voor
zover:
a.de waarde in het economische verkeer op jaarbasis meer bedraagt dan
18% van het voor de werknemer op jaarbasis geldende loon uit tegenwoordige
dienstbetrekking bij een overeengekomen vaste arbeidsduur van 36 uren per
kalenderweek, of
b.de waarde in het economische verkeer meer bedraagt dan het op
verzoek van de werknemer door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare
beschikking vastgestelde bedrag van de besparing.
3.
De in het eerste lid en tweede lid bedoelde vaststelling bij
beschikking vindt slechts plaats, indien de werknemer aannemelijk maakt dat het
bedrag van de besparing aanmerkelijk lager is dan de waarde in het economische
verkeer van het genot van de woning.
4.
De beschikking van de inspecteur, die te allen tijde bij nadere, voor
bezwaar vatbare, beschikking kan worden herroepen, vindt toepassing met
betrekking tot loontijdvakken die ten tijde van de beschikking nog niet zijn
verstreken.
5.
Voor de toepassing van dit artikel wordt niet als het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking beschouwd de vergoeding van het genot van een woning en de verstrekking in de vorm van het genot van de woning terzake van de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking.
Artikel 34 Genot van bewassing, energie en water
1.
Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van bewassing,
energie en water ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, voorzover
de vergoeding meer bedraagt dan het volgende bedrag:
a.voor bewassing: € 13,50 per maand (€ 3,00 per week, € 0,60 per
dag);
b.voor energie ten behoeve van verwarmingsdoeleinden: € 72,00 per
maand (€ 16,50 per week, € 3,30 per dag);
c.voor energie ten behoeve van kookdoeleinden: € 39,75 per maand (€ 9,25 per week, € 1,85 per dag);
d.voor energie ten behoeve van andere dan verwarmings- en
kookdoeleinden: € 14,00 per maand (€ 3,25 per week, € 0,65 per dag);
e.voor water: € 6,00 per maand (€ 1,50 per week, € 0,30 per
dag).
2.
Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen in de vorm van
bewassing, energie en water ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking,
voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan het ter zake in het
eerste lid genoemde bedrag.
Artikel 35 Inwoning
1.
Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van
inwoning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking,
voorzover de vergoeding meer bedraagt dan € 157,50 (f
278,00) per maand, € 36,25 (f 63,51) per week, € 7,25 (f
12,69) per dag).
2.
Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen in de
vorm van inwoning ter behoorlijke vervulling van de
dienstbetrekking, voorzover de waarde in het economische
verkeer hoger is dan het ter zake in het eerste lid genoemde bedrag.
3.
Indien de in het eerste lid en tweede lid bedoelde
vergoedingen en verstrekkingen mede betrekking hebben op
inwoning door de gezinsleden van de werknemer, worden de in
het eerste lid genoemde bedragen verhoogd:
a.voor ieder gezinslid dat bij het begin van het
kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt:
met 80%;
b.voor ieder gezinslid dat bij het begin van het
kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft
bereikt, doch de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt:
met 50%;
c.voor ieder gezinslid dat bij het begin van het
kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft
bereikt: met 30%.
Artikel 36 Voordeelurenkaart
1.
Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van
het recht op vermindering tot maximaal 50% van de prijs van
vervoerbewijzen voor het reizen per Nederlands openbaar
vervoer hoofdzakelijk buiten de ochtendspits
(voordeelurenkaart) indien aannemelijk is dat de
voordeelurenkaart mede dient ter behoorlijke vervulling van
de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer.
2.
Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van het
recht op vermindering tot maximaal 50% van de prijs van
vervoerbewijzen voor het reizen per Nederlands openbaar
vervoer hoofdzakelijk buiten de ochtendspits
(voordeelurenkaart) indien aannemelijk is dat de
voordeelurenkaart mede dient ter behoorlijke vervulling van
de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer.
Artikel 37 Fiets voor woon-werkverkeer
1.
Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van de aanschaf van een fiets, voorzover de vergoeding niet meer bedraagt dan € 749, mits aan de in het vierde lid genoemde voorwaarden is voldaan.
2.
Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van een fiets, voorzover de waarde in het economische verkeer niet hoger is dan € 749, mits aan de in het vierde lid genoemde voorwaarden is voldaan.
3.
Tot de vrije verstrekkingen behoort de
terbeschikkingstelling van een fiets met een catalogusprijs
welke niet hoger is dan € 749 inclusief omzetbelasting, mits
aan de in het vierde lid genoemde voorwaarden is voldaan.
4.
De voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid
geldende voorwaarden zijn:
a.de werknemer maakt op meer dan de helft van het
aantal dagen dat hij pleegt te reizen in het kader
van woon-werkverkeer gebruik van de fiets;
b.in het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren is ter zake van de
aanschaf van een fiets geen vrije vergoeding
betaald, en
c.in het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren is als vrije
verstrekking geen fiets verstrekt dan wel ter
beschikking gesteld.
5.
Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen van niet meer dan € 82 in het kalenderjaar ten titel van met een fiets samenhangende zaken alsmede de vergoeding ter zake van een fietsverzekering, mits de werknemer op meer dan de helft van het aantal dagen dat hij pleegt te reizen in het kader van woon-werkverkeer gebruik maakt van de fiets.
6.
Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen tot niet meer dan € 82 in het kalenderjaar van met een fiets samenhangende zaken alsmede de verstrekking van een fietsverzekering, mits de werknemer op meer dan de helft van het aantal dagen dat hij pleegt te reizen in het kader van woon-werkverkeer gebruik maakt van de fiets.
Artikel 38
Vervallen
Artikel 39
Vervallen
Artikel 40
Vervallen
Artikel 41 Producten eigen bedrijf
1.
Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van de aanschaf bij de inhoudingsplichtige dan wel bij een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap van branche-eigen producten van het bedrijf van de inhoudingsplichtige dan wel van het bedrijf van een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap tot een bedrag van ten hoogste:
a.20% van de waarde in het economische verkeer van deze producten en
b.€ 500 per kalenderjaar.
2.
Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen van branche-eigen producten van het bedrijf van de inhoudingsplichtige dan wel van het bedrijf van een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap van ten hoogste:
a.20% van de waarde in het economische verkeer van deze producten en
b.een bedrag van € 500 per kalenderjaar.
3.
De in het eerste en tweede lid genoemde bedragen worden verhoogd met de voor de twee voorafgaande kalenderjaren geldende bedragen voorzover deze bedragen nog niet zijn benut. De vorige volzin is niet van toepassing indien de dienstbetrekking in het desbetreffende kalenderjaar niet bestond.
4.
De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing ingeval de dienstbetrekking is beëindigd door pensionering of arbeidsongeschiktheid.
5.
Dit artikel is niet van toepassing met betrekking tot geldleningen.
Artikel 42
Vervallen
Artikel 43 ARBO
1.
Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen die direct
samenhangen met verplichtingen van de inhoudingsplichtige op
grond van de Arbeidsomstandighedenwet, tenzij de werknemer hierdoor een
aanmerkelijke privé-besparing geniet.
2.
Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen die
direct samenhangen met verplichtingen van de
inhoudingsplichtige op grond van de Arbeidsomstandighedenwet, tenzij de werknemer hierdoor een
aanmerkelijke privé-besparing geniet.
Artikel 44 Ongevallenverzekering
1.
Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van
premies voor een ongevallenverzekering indien de verzekerde
uitkering uitsluitend betrekking heeft op ongevallen tijdens
de vervulling van de dienstbetrekking.
2.
Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen in de
vorm van een aanspraak op een ongevallenverzekering indien
de verzekerde uitkering uitsluitend betrekking heeft op
ongevallen tijdens de vervulling van de dienstbetrekking.
Artikel 45 Outplacement
1.
Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van
outplacement van de werknemer.
2.
Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen van
outplacement van de werknemer.
Artikel 46 Vergoedingen ter zake van consumpties
tijdens de werktijd
1. Vergoedingen ter zake van consumpties tijdens de werktijd
die geen deel uitmaken van een maaltijd behoren in ieder
geval tot de vrije vergoedingen, indien zij € 2,75 per
gewerkte week (€ 0,55 per gewerkte dag als niet op vijf
dagen per week wordt gewerkt) niet te boven gaan.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien tijdens de
werktijd consumpties, die geen deel uitmaken van een
maaltijd, worden verstrekt.
Artikel 47 Vaste vergoedingen
1. Vaste vergoedingen behoren niet tot het loon, voorzover deze per
kostencategorie naar aard en veronderstelde omvang van de kosten
zijn gespecificeerd en daaraan voorts - op verzoek van de
inspecteur - een steekproefsgewijs onderzoek van de werkelijk
gemaakte kosten ten grondslag ligt.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de vaste vergoedingen, bedoeld in artikel 15a, eerste lid, onderdeel k, van de wet.
Artikel 48
Vervallen
Artikel 49
Vervallen
Artikel 50
Vervallen
Artikel 51 Huisvesting aan boord van schepen en
baggermaterieel en op boorplatforms en in pakwagens van
kermisexploitanten
Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen van huisvesting aan
boord van schepen en baggermaterieel, op boorplatforms en in pakwagens van
kermisexploitanten, voorzover de waarde in het economische verkeer van die
verstrekking hoger is dan het bedrag aangegeven in de volgende tabel:
Huisvesting:
|
Per
maand
|
Per
week
|
Per
dag
|
a.
aan boord van binnenschepen – andere dan vissersschepen –
en
baggermaterieel:
| | | |
1.
voor de werknemer die met zijn gezin aan boord
woont
| | | |
–
van een schip van meer dan 2000
ton:
|
€ 144,00
|
€ 33,00
|
€ 6,60
|
–
van een schip van meer dan 500, doch niet meer dan 2000
ton:
|
€ 108,00
|
€ 24,75
|
€ 4,95
|
–
van een ander schip of van
baggermaterieel:
|
€ 72,00
|
€ 16,50
|
€ 3,30
|
2.
voor de werknemer die aan boord woont en geen gezin
heeft:
|
€ 59,00
|
€ 13,50
|
€ 2,70
|
| | | |
b.
aan boord van zeeschepen – andere dan vissersschepen – en
op
boorplatforms:
| | | |
1.
voor de werknemer die met zijn gezin aan boord
woont:
| | |
€ 10,05
|
2.
voor de werknemer die aan boord woont en geen gezin
heeft
| | | |
–
voor een kapitein en voor een
officier:
| | |
€ 4,70
|
–
voor een andere
werknemer:
| | |
€ 2,35
|
| | | |
c.
aan boord van
vissersschepen:
| | | |
voor
de werknemer die aan boord woont en geen gezin
heeft:
| | |
€ 3,25
|
| | | |
d.
in pakwagens van
kermisexploitanten:
| | | |
voor
de werknemer die in een pak wagen woont en geen gezin
heeft:
|
€ 59,00
|
€ 13,50
|
€ 2,70
|
| | | |
e.
voor de werknemer die niet is aangeduid in de onderdelen a, b, c en
d:
|
nihil
|
nihil
|
nihil
|
Artikel 52 Bedragen bewassing, energie en water
begrepen in bedrag inwoning en huisvesting
Voor de toepassing van artikel 35 en
artikel 51 worden in
het bedrag van inwoning dan wel in het bedrag van huisvesting
geacht te zijn begrepen de bedragen van bewassing, energie en
water, bedoeld in artikel 34.
Artikel 53
Vervallen
Artikel 54
Vervallen
Artikel 55 Maaltijden in bedrijfskantines
Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen in de vorm van
maaltijden in bedrijfskantines of andere soortgelijke ruimten op de plaats waar
de arbeid wordt verricht, voorzover de waarde in het economische verkeer van
die maaltijden hoger is dan € 2,20 voor een ontbijt, € 2,20 voor een
koffiemaaltijd en € 4,20 voor een warme maaltijd.
Artikel 56 Kleding die blijft op de plaats waar
de arbeid wordt verricht
Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking van tijdens
de vervulling van de dienstbetrekking gedragen kleding die
blijft op de plaats buiten de woning van de werknemer waar de
arbeid wordt verricht.
Artikel 57 Ziektekostenregeling met een zeer lage waarde
Tot de vrije verstrekkingen behoort de verstrekking in de vorm
van een aanspraak ingevolge van een ziektekostenregeling met een
waarde van ten hoogste € 27 per jaar.
Artikel 58
Vervallen
Artikel 59 Rentevoordeel personeelsleningen
1.
Tot de vrije verstrekkingen behoort het rentevoordeel ter zake van een
door de inhoudingsplichtige dan wel door een met de inhoudingsplichtige
verbonden vennootschap aan de werknemer verstrekte geldlening, voorzover de
rente die ter zake van de geldlening in het economische verkeer verschuldigd
zou zijn hoger is dan 2,5% per jaar.
2.
Tot de vrije verstrekkingen behoort, in zoverre in afwijking van het
eerste lid, het rentevoordeel ter zake van een door de inhoudingsplichtige dan
wel door een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap aan de werknemer
verstrekte geldlening, voorzover de werknemer het geleende bedrag op een
dusdanige wijze aanwendt dat een in de plaats van de lening voor de
desbetreffende aanwending gekomen vergoeding of verstrekking hetzij geheel of
nagenoeg geheel tot de vrije vergoedingen of vrije verstrekkingen zou hebben
behoord, hetzij op grond van
artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel q, van de wet of artikel XXIV, onderdeel A, van de Wet van 16 december 2004, Stb. 653 (Belastingplan 2005), niet tot het loon zou hebben behoord.
Hoofdstuk 5 Pensioenregelingen (hoofdstuk IIB van de wet)
Artikel 60 Splitsing pensioenregeling
1.
Bij overschrijding van de in of krachtens hoofdstuk IIB van de wet opgenomen begrenzingen als bedoeld in
artikel 18, derde lid, van de
wet kan de inhoudingsplichtige de
inspecteur uiterlijk op het eerste moment van overschrijding
van de begrenzingen verzoeken bij voor bezwaar vatbare
beschikking vast te stellen welk deel van de aanspraak
binnen de begrenzingen blijft en welk deel de begrenzingen
te boven gaat.
2.
Met inachtneming van de in het eerste lid bedoelde
beschikking administreert de inhoudingsplichtige bij de
loonadministratie afzonderlijk jaarlijks welk deel van de
aanspraak tot het loon behoort en welk deel niet, alsmede de
waarde van het deel dat jaarlijks in aanmerking wordt
genomen voor de grondslag van het belastbare inkomen uit
sparen en beleggen. Tevens administreert de
inhoudingsplichtige naar rato van deze verdeling welk deel
van de te zijner tijd te verstrekken pensioenuitkeringen als
loon uit vroegere dienstbetrekking in aanmerking zal worden
genomen en welk deel als voordeel uit sparen en beleggen
wordt behandeld.
3.
Van de ingevolge het tweede lid geadministreerde verdeling
van de aanspraak en waarde van het deel dat in aanmerking
wordt genomen voor de grondslag van het belastbare inkomen
uit sparen en beleggen, alsmede de verdeling van de te
zijner tijd te verstrekken pensioenuitkeringen, verstrekt de
inhoudingsplichtige jaarlijks een opgave aan de inspecteur.
Artikel 60a
Voor
de toepassing van artikel 19a van de wet worden van de staten die
partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte aangewezen: IJsland en
Noorwegen.
Artikel 61 Samenloop verschillende pensioenstelsels
1.
Bij samenloop van verschillende pensioenstelsels in een
pensioenregeling worden alle elementen van de
pensioenregeling tezamen in acht genomen en in onderlinge
samenhang bezien voor de vaststelling of de pensioenregeling
moet worden aangemerkt als een pensioenregeling gebaseerd op
een eindloonstelsel, een middelloonstelsel of een beschikbare-premiestelsel.
2.
In afwijking van het eerste lid dient voor elk onderdeel van
de pensioenregeling dat niet past binnen het op grond van
het eerste lid vastgestelde pensioenstelsel afzonderlijk te
worden beoordeeld op welk van de drie aldaar genoemde
stelsels dat onderdeel is gebaseerd.
3.
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid kan de
inhoudingsplichtige de inspecteur verzoeken bij voor bezwaar
vatbare beschikking vast te stellen op welk stelsel de
pensioenregeling of een onderdeel daarvan is gebaseerd.
4.
Bij wijziging van een op een beschikbare-premiestelsel
gebaseerd pensioen in een pensioen dat is gebaseerd op een
eindloonstelsel of een middelloonstelsel blijven op de tot
het moment van die stelselwijziging opgebouwde
pensioenaanspraken de voorwaarden van toepassing die gelden
voor een beschikbare-premiestelsel.
Hoofdstuk 5a Levensloopregeling (Hoofdstuk IIC van de wet)
Artikel 61a Schriftelijke vastlegging levensloopregeling
1.
Een levensloopregeling moet schriftelijk zijn vastgelegd. In de vastlegging moet ten minste zijn opgenomen:
a.dat de regeling ten doel heeft het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van het opnemen van een periode van extra verlof;
b.dat de aanspraken ingevolge de levensloopregeling niet kunnen worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid anders dan ten behoeve van de in artikel 61k bedoelde verpanding, kunnen worden;
c.de instelling waarbij de voorziening wordt aangehouden;
d.een bepaling ingevolge welke de werknemer schriftelijk aan de inhoudingsplichtige verklaart of hij bij een of meer gewezen inhoudingsplichtigen aanspraken ingevolge een levensloopregeling heeft opgebouwd, die ingevolge artikel 61h, derde lid, geacht worden te zijn opgebouwd bij de inhoudingsplichtige;
e.een bepaling ingevolge welke de werknemer schriftelijk verklaart dat hij geen voorziening ingevolge een levensloopregeling opbouwt in het kalenderjaar waarin hij bij een inhoudingsplichtige loon spaart ingevolge een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 van de wet.
2.
In afwijking van het eerste lid mag een levensloopregeling voorzien in de mogelijkheid van afkoop van de aanspraken bij beëindiging van de dienstbetrekking.
3.
In afwijking van het eerste lid mag een levensloopverzekering voorzien in de mogelijkheid van gehele of gedeeltelijke afkoop van de aanspraken voorzover overeenkomstig artikel 19g, tweede lid, van de wet over de voorziening wordt beschikt.
Artikel 61b Levensloopregeling
1.
Het opbouwen van een voorziening ingevolge een levensloopregeling vindt plaats door inhouding op het loon, waarbij het ingehouden loon wordt aangewend voor het treffen van een voorziening voor een periode van extra verlof. Daarbij wordt de duur van de verlofperiode bepaald door het ingehouden loon vermeerderd met de daarop gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen bij een levenslooprekening als bedoeld in artikel 61c en bij een levenslooprecht van deelneming als bedoeld in artikel 61da, onderscheidenlijk de waarde van de polis bij een levensloopverzekering als bedoeld in artikel 61d, en verkrijgt de werknemer een aanspraak op het levenslooploon ten behoeve van de betaling van loon gedurende de verlofperiode. Onder ingevolge een levensloopregeling ingehouden loon wordt tevens verstaan een door de inhoudingsplichtige ten behoeve van de levensloopregeling verstrekte bijdrage.
2.
Onder levenslooploon wordt verstaan het ingehouden loon vermeerderd met de daarop gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen bij een levenslooprekening als bedoeld in artikel 61c en bij een levenslooprecht van deelneming als bedoeld in artikel 61da, onderscheidenlijk de waarde van de polis bij een levensloopverzekering als bedoeld in artikel 61d.
Artikel 61c Levenslooprekening
1.
Het ingevolge een levensloopregeling ingehouden loon moet worden overgemaakt naar een geblokkeerde rekening – levenslooprekening – bij de in de levensloopregeling aangewezen instelling, waar het tegoed voor iedere werknemer afzonderlijk wordt geadministreerd.
2.
De op de levenslooprekening gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen worden op de levenslooprekening bijgeschreven.
3.
Het tegoed op een levenslooprekening mag uitsluitend bestaan uit het levenslooploon.
4.
De instelling waar de levenslooprekening is ondergebracht maakt het levenslooploon over naar de inhoudingsplichtige ter betaling van het loon van de werknemer gedurende de periode van extra verlof voorzover de inhoudingsplichtige en de werknemer tezamen daarvoor toestemming hebben verleend.
5.
In afwijking in zoverre van het vierde lid maakt de instelling het levenslooploon op verzoek van de werknemer over naar de werknemer indien geen inhoudingsplichtige als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de wet kan worden aangewezen; in dit geval wordt de instelling als inhoudingsplichtige aangemerkt.
Artikel 61d Levensloopverzekering
1.
Het ingevolge een levensloopregeling ingehouden loon moet worden overgemaakt ten behoeve van een verzekering – levensloopverzekering – bij de in de levensloopregeling aangewezen instelling, waar de waarde van de polis voor iedere werknemer afzonderlijk wordt geadministreerd.
2.
De bij de levensloopverzekering behaalde rendementen moeten worden aangewend voor een verhoging van het verzekerde kapitaal.
3.
Het verzekerde kapitaal op grond van een levensloopverzekering mag uitsluitend bestaan uit het levenslooploon.
4.
De instelling waar de levensloopverzekering is ondergebracht maakt het levenslooploon over naar de inhoudingsplichtige ter betaling van het loon van de werknemer gedurende de periode van extra verlof voorzover de inhoudingsplichtige en de werknemer tezamen daarvoor toestemming hebben verleend.
5.
In afwijking in zoverre van het vierde lid maakt de instelling het levenslooploon op verzoek van de werknemer over naar de werknemer indien geen inhoudingsplichtige als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de wet kan worden aangewezen; in dit geval wordt de instelling als inhoudingsplichtige aangemerkt.
6.
Een aanspraak ingevolge een levensloopverzekering mag voorzien in een hogere uitkering bij leven dan de in artikel 19g, eerste lid, van de wet opgenomen maxima, indien deze verhoging met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen is gebaseerd op een verlaging van de ingevolge de levensloopregeling bij overlijden te ontvangen uitkering tot een niveau beneden of gelijk aan 90% van de premievrije waarde op de dag van overlijden.
Artikel 61da Levenslooprecht van deelneming
1.
Het ingevolge een levensloopregeling ingehouden loon moet worden overgemaakt naar de in de levensloopregeling aangewezen beheerder van een beleggingsinstelling ter verwerving van een of meer geblokkeerd rechten van deelneming in die instelling – levenslooprecht van deelneming –, die voor iedere werknemer afzonderlijk worden geadministreerd.
2.
Het met een levenslooprecht van deelneming behaalde rendement wordt aangewend ter verwerving van levenslooprechten van deelneming.
3.
Het levenslooprecht van deelneming mag uitsluitend bestaan uit het levenslooploon.
4.
De beheerder van de beleggingsinstelling maakt het levenslooploon over naar de inhoudingsplichtige ter betaling van het loon van de werknemer gedurende de periode van extra verlof voorzover de inhoudingsplichtige en de werknemer tezamen daarvoor toestemming hebben verleend.
5.
In afwijking in zoverre van het vierde lid maakt de beheerder van de beleggingsinstelling het levenslooploon op verzoek van de werknemer over naar de werknemer indien geen inhoudingsplichtige als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de wet kan worden aangewezen; in dit geval wordt de beheerder van de beleggingsinstelling als inhoudingsplichtige aangemerkt.
Artikel 61e Maximale opbouw in een jaar
1.
De inhouding per kalenderjaar ingevolge een levensloopregeling bedraagt:
a.indien aan het begin van het kalenderjaar het levenslooploon minder bedraagt dan 2,1 maal het loon op jaarbasis gerelateerd aan het in het voorafgaande kalenderjaar genoten loon: ten hoogste 12% van het loon in het kalenderjaar;
b.indien aan het begin van het kalenderjaar het levenslooploon gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 maal het loon op jaarbasis gerelateerd aan het in het voorafgaande kalenderjaar genoten loon: nihil.
2.
Voor zover het ingevolge de levensloopregeling ingehouden bedrag uitgaat boven hetgeen ingevolge het eerste lid is toegestaan en deze inhouding in hetzelfde kalenderjaar door de instelling waarbij de levensloopregeling is ondergebracht wordt teruggestort naar de inhoudingsplichtige en deze de terugstorting als loon uitkeert aan de werknemer, wordt aangenomen dat is gebleven binnen de begrenzingen van het eerste lid.
3.
Voor de toepassing van het eerste lid mag een loonsverlaging buiten beschouwing blijven, voorzover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie dan wel het terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie, in de periode die aanvangt 10 jaar direct voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum. De eerste volzin is bij een loonsverlaging die het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie uitsluitend van toepassing, voor zover de omvang van het dienstverband na het aanvaarden van de deeltijdfunctie niet lager is dan 50% van de omvang van het dienstverband aan het eind van de periode direct voorafgaande aan de aanvang van de in de eerste volzin bedoelde periode.
4.
Voor de toepassing van de in dit artikel gestelde grenzen worden de aanspraken die zijn opgebouwd bij een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap als bedoeld in artikel 10a, zevende lid, van de wet mede in aanmerking genomen, tenzij deze aanspraken met toepassing van artikel 61h geacht worden te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige dan een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap als bedoeld in artikel 10a, zevende lid, van de wet.
Artikel 61f Toegestane aangroei boven het plafond bij een levenslooprekening en bij een levenslooprecht van deelneming
Ook indien bij het begin van het kalenderjaar de in artikel 61e bedoelde begrenzing op basis waarvan wordt beoordeeld of in het kalenderjaar nog aanspraken ingevolge een levensloopregeling kunnen worden opgebouwd is bereikt, leiden nadien de op de levenslooprekening gekweekte inkomsten en daarmee behaalde rendementen en de met een levenslooprecht van deelneming behaalde rendementen niet tot de constatering dat de regeling niet meer voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een levensloopregeling.
Artikel 61g Toegestane aangroei boven het plafond bij een levensloopverzekering
Ook indien bij het begin van het kalenderjaar de in artikel 61e bedoelde begrenzing op basis waarvan wordt beoordeeld of in het kalenderjaar nog aanspraken ingevolge een levensloopregeling kunnen worden opgebouwd is bereikt, leiden nadien behaalde rendementen niet tot de constatering dat de regeling niet meer voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een levensloopregeling.
Artikel 61h Wijze van beschikken over het levenslooptegoed
1.
Over de ingevolge een levensloopregeling opgebouwde voorziening mag worden beschikt ten behoeve van loon tijdens een verlofperiode dat, tezamen met het daarnaast van de inhoudingsplichtige genoten loon, niet uitgaat boven het laatstgenoten loon. In afwijking in zoverre van de eerste volzin mag niet over de ingevolge een levensloopregeling opgebouwde voorziening worden beschikt ten behoeve van de aanvulling van loon dat is verlaagd tijdens een periode van ziekte of arbeidsongeschiktheid.
2.
In geval van overlijden van de werknemer kan de tegenwaarde van de aanspraak als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van de werknemer ter beschikking van de erfgenamen van de werknemer worden gesteld.
3.
Bij aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking worden de aanspraken ingevolge een levensloopregeling die door de werknemer zijn opgebouwd bij een gewezen inhoudingsplichtige, geacht te zijn opgebouwd bij de inhoudingsplichtige bij wie de werknemer in dienst treedt, tenzij bij deze inhoudingsplichtige geen aanspraken ingevolge een levensloopregeling worden opgebouwd of de bij de gewezen inhoudingsplichtige opgebouwde aanspraken reeds geacht worden te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de werknemer in dienstbetrekking staat.
4.
Indien de werknemer uitkeringen ontvangt in overeenstemming met de levensloopregeling, worden deze als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking in aanmerking genomen. In afwijking van de eerste volzin wordt in geval van afkoop bij beëindiging van de dienstbetrekking de uitkering aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking.
5.
Indien in strijd met de levensloopregeling geheel of gedeeltelijk over het levenslooploon wordt beschikt, wordt de gehele aanspraak ingevolge de levensloopregeling aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking van de werknemer.
6.
Het vijfde lid is niet van toepassing voorzover een aanspraak ingevolge een levensloopregeling wordt omgezet in een aanspraak ingevolge een pensioenregeling die na de omzetting nog blijft binnen de in of krachtens hoofdstuk IIB van de wet gestelde begrenzingen.
Artikel 61i Kredietfaciliteit
Indien het ingevolge artikel 61h, eerste lid, opgenomen bedrag het op dat moment aanwezige tegoed overtreft, kan het negatieve saldo – uitgezonderd de daarover verschuldigde rente – met inachtneming van de in artikel 61e gestelde begrenzingen via een inhouding op het loon worden aangevuld, in welk geval deze aanvulling wordt aangemerkt als het opbouwen van een voorziening als bedoeld in artikel 61b.
Artikel 61j Opgebouwde voorziening bij het ingaan van het ouderdomspensioen
Voor de toepassing van artikel 19g, achtste lid, van de wet wordt het ouderdomspensioen van een werknemer geacht niet te zijn ingegaan indien het niet meer dan voor een deel is ingegaan.
Artikel 61k Aangewezen buitenlandse aanbieders
1.
Als kredietinstelling, onderscheidenlijk verzekeraar of beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 19g, vierde lid, onderdeel d, van de wet kan door de Minister van Financiën worden aangewezen een kredietinstelling, onderscheidenlijk verzekeraar of beheerder van een beleggingsinstelling die wettelijk bevoegd is diensten naar Nederland te verrichten.
2.
Alvorens tot een aanwijzing wordt overgegaan, dient de kredietinstelling, onderscheidenlijk verzekeraar of beheerder van een beleggingsinstelling zich tegenover de Minister van Financiën, onder door hem te stellen voorwaarden, te verplichten om met betrekking tot de aanspraken ingevolge een door deze kredietinstelling, deze verzekeraar of deze beheerder van een beleggingsinstelling uitgevoerde levensloopregeling, bedoeld in artikel 19g van de wet, inlichtingen te verstrekken over de uitvoering van deze levensloopregeling en jegens de ontvanger een in Nederland uitwinbare zekerheid te stellen voor de invordering van de belasting die mocht worden verschuldigd door toepassing van artikel 61c, vijfde lid, onderscheidenlijk artikel 61d, vijfde lid of artikel 61da, vijfde lid. In afwijking van de eerste volzin behoeft een in een andere
lidstaat van de Europese Unie of in IJsland of Noorwegen gevestigde
kredietinstelling, verzekeraar of beheerder van een beleggingsinstelling jegens de ontvanger geen in Nederland uitwinbare zekerheid te stellen indien deze kredietinstelling, deze verzekeraar of deze beheerder van een beleggingsinstelling, onder door de Minister van Financiën te stellen voorwaarden, ingevolge een overeenkomst met de ontvanger aansprakelijkheid aanvaardt voor de in die volzin bedoelde belasting.
3.
De aanwijzing kan eveneens plaatsvinden indien de in het tweede lid bedoelde zekerheid niet door de kredietinstelling, de verzekeraar of de beheerder van een beleggingsinstelling maar door de werknemer of de gewezen werknemer wordt gesteld, waarbij deze tevens de mogelijkheid heeft zekerheid te stellen door middel van verpanding van de aanspraken ingevolge een levensloopregeling aan de ontvanger, mits de kredietinstelling, de verzekeraar of de beheerder van een beleggingsinstelling instemt met deze verpanding.
4.
De aanwijzing kan door de Minister van Financiën worden ingetrokken wanneer de kredietinstelling, de verzekeraar of de beheerder van een beleggingsinstelling niet meer aan de verplichtingen met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen of het stellen van zekerheid voldoet of niet aan een juiste wijze van uitvoering van een verpanding of van de in het derde lid bedoelde overeenkomst inzake aansprakelijkheid meewerkt.
5.
Indien de aanwijzing wordt ingetrokken, worden de aanspraken ingevolge een levensloopregeling niet op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking van de werknemers of gewezen werknemers, dan wel indien een werknemer of gewezen werknemer is overleden, van de gerechtigden tot de aanspraken, indien de aanspraken onder door de Minister van Financiën te stellen voorwaarden alsnog overgaan op een kredietinstelling, een verzekeraar of een beheerder van een beleggingsinstelling van een levensloopregeling die voldoet aan de in artikel 19g, vierde lid, van de wet gestelde voorwaarden.
6.
De Minister van Financiën maakt het aanwijzen als een kredietinstelling, onderscheidenlijk verzekeraar of beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in het eerste lid, op een daartoe geschikte wijze publiek bekend. Indien de Minister van Financiën een aanwijzing intrekt, maakt hij die intrekking ook op een daartoe geschikte wijze publiek bekend.
Hoofdstuk 6 Tarief (hoofdstuk III van de wet)
Artikel 62 Afwijkend loontijdvak bij werknemer die doorgaans
op minder dan vijf dagen werkzaam is
Ten aanzien van de werknemer die doorgaans op minder dan vijf dagen per
week werkzaam is, wordt in afwijking in zoverre van
artikel 25, eerste lid, van de wet als
loontijdvak aangemerkt:
a.indien het loon per week wordt uitbetaald: de week;
b.indien het loon per vier weken wordt uitbetaald: het tijdvak van vier
weken;
c.indien het loon per maand wordt uitbetaald: de maand.
Artikel 63 Afwijkend loontijdvak bij werknemer met
vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende
aanspraken
1.
Ten aanzien van de werknemer wiens loon mede omvat de waarde van
regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen,
vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken, wordt in
afwijking in zoverre van
artikel 25, eerste lid, van de wet als
loontijdvak aangemerkt:
a.ingeval op jaarbasis aanspraken worden verleend voor 20 of meer
vakantiedagen: een door vermenigvuldiging met de factor 260/230 verlengd
loontijdvak;
b.ingeval op jaarbasis aanspraken worden verleend voor 19 of minder
vakantiedagen: een door vermenigvuldiging met de factor 260/245 verlengd
loontijdvak.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt het aantal vakantiedagen in
aanmerking genomen tot het krachtens de publiekrechtelijke regeling of de
collectieve arbeidsovereenkomst voor een volwassen werknemer geldende aantal
zonder rekening te houden met feestdagen en met extra vakantiedagen die aan de
werknemer worden toegekend in verband met zijn leeftijd of de duur van zijn
dienstverband.
Artikel 64 Afwijkend loontijdvak bij sommige studenten en
scholieren
1. Ten aanzien van de loon uit tegenwoordige dienstbetrekking genietende werknemer die met betrekking tot een kalenderkwartaal als student of scholier wordt aangemerkt, kan in afwijking in zoverre van artikel 25, eerste lid, van de wet, voor loonbetalingen waarvan het inhoudingstijdstip in dat kwartaal is gelegen, dat kwartaal als loontijdvak worden aangemerkt. De eerste volzin wordt niet toegepast ten aanzien van de student of scholier die niet schriftelijk, gedagtekend en ondertekend te kennen heeft gegeven dat te zijnen aanzien het kwartaal als loontijdvak kan worden aangemerkt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt met betrekking tot een kalenderkwartaal een werknemer als student of scholier aangemerkt:
a.de werknemer die bij het begin van het kalenderkwartaal recht heeft op een gift, een voorwaardelijke gift of een prestatiebeurs op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
b.de werknemer die bij het begin van het kalenderkwartaal recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;
c.de werknemer voor wie bij het begin van het kalenderkwartaal recht bestaat op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet;
d.de werknemer die bij het begin van het kalenderkwartaal staat ingeschreven bij een onderwijsinstelling waar hij een voltijdse opleiding volgt en die inwoner is van een lidstaat van de Europese Unie, van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland en die in het bezit is van een door de Minister van Financiën aangewezen internationale studentenkaart.
3. Voor de toepassing van het eerste lid bewaart de inhoudingsplichtige bij zijn loonadministratie een schriftelijke door de werknemer gedagtekende en ondertekende verklaring dat te zijnen aanzien het kwartaal als loontijdvak kan worden aangemerkt alsmede:
a.ingeval het tweede lid, onderdeel a, van toepassing is, het correspondentienummer;
b.ingeval het tweede lid, onderdeel b, van toepassing is, het correspondentienummer;
c.ingeval het tweede lid, onderdeel c, van toepassing is, het registratienummer;
d.ingeval het tweede lid, onderdeel d, van toepassing is, een kopie van de internationale studentenkaart.
4.
Indien in het kwartaal meer dan eens loon wordt verstrekt, wordt de op
een inhoudingstijdstip verschuldigde belasting bepaald op de belasting die is
verschuldigd over het in dat kwartaal in totaal verstrekte loon, verminderd met
de reeds ingehouden belasting.
5.
Bij toepassing van dit artikel is in geval van twee opeenvolgende
dienstbetrekkingen
artikel 23 van de wet niet van
toepassing.
Artikel 64a Toepassing tabel bijzondere beloningen bij wisseling van werkgever binnen een samenhangende groep inhoudingsplichtigen
Ingeval de inhoudingsplichtige van de werknemer en de zonder onderbreking voorafgaande inhoudingsplichtigen van de werknemer behoren tot een samenhangende groep inhoudingsplichtigen in de zin van artikel 27e van de wet, wordt de werknemer voor de toepassing van artikel 26, vierde lid, van de wet geacht het van deze inhoudingsplichtigen genoten loon van één inhoudingsplichtige te hebben genoten.
Hoofdstuk 7 Wijze van heffing (hoofdstuk IV van de
wet)
Artikel 65 Opgave van gegevens door de werknemer
1.
De werknemer verstrekt voor de datum van aanvang van de werkzaamheden, dan wel voor de aanvang van de werkzaamheden indien de dienstbetrekking is overeengekomen op de datum waarop de werkzaamheden aanvangen, aan de inhoudingsplichtige schriftelijk, gedagtekend en ondertekend:
a.zijn naam met voorletters;
b.zijn geboortedatum;
c.zijn burgerservicenummer
of, bij het ontbreken daarvan, zijn
sociaal-fiscaalnummer;
d.zijn adres met postcode;
e.zijn woonplaats en, ingeval hij niet in Nederland woont, zijn woonland en regio.
Ingeval de werknemer geen werkzaamheden verricht, wordt de in de vorige volzin bedoelde opgave gedaan voordat de werknemer loon van de inhoudingsplichtige geniet.
2.
De heffingskorting wordt slechts toegepast ingeval de werknemer daartoe een schriftelijk, gedagtekend en ondertekend verzoek aan de inhoudingsplichtige heeft gedaan. Het verzoek geldt tot het tijdstip waarop de werknemer het verzoek schriftelijk, gedagtekend en ondertekend intrekt.
3.
De inhoudingsplichtige bewaart de in de vorige leden bedoelde gegevens tot ten minste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is geëindigd.
Artikel 66 Identificatieplicht
1.
De inhoudingsplichtige stelt voor de datum van aanvang van de werkzaamheden van de werknemer, dan wel voor de aanvang van de werkzaamheden indien de dienstbetrekking is overeengekomen op de datum waarop de werkzaamheden aanvangen, de identiteit van werknemer vast aan de hand van
een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de
identificatieplicht en houdt een afschrift
van dat document voor controle beschikbaar bij de loonadministratie.
2.
Indien uit het afschrift van het in het eerste lid bedoelde
document niet de aard en het nummer van dat document blijkt,
administreert de inhoudingsplichtige de aard en het nummer
van dat document bij de loonadministratie.
3.
De inspecteur kan, al dan niet onder door hem te stellen
voorwaarden, bepalen dat
de in dit artikel bedoelde gegevens en afschriften op een
andere plaats worden bewaard.
4.
De inhoudingsplichtige bewaart de in dit artikel bedoelde
gegevens en afschriften tot ten minste vijf jaren na het
einde van het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is
geëindigd.
Artikel 66a Eerstedagsmelding
1.
De eerstedagsmelding, bedoeld in artikel 28, onderdeel f, van de wet, wordt langs elektronische weg gedaan. Artikel 20, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 is van overeenkomstige toepassing.
2.
Ingeval met toepassing van artikel 20, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 voor de loonbelasting ontheffing is verleend van de in het tweede lid van dat artikel genoemde verplichting tot het doen van aangifte langs elektronische weg, wordt de eerstedagsmelding gedaan door het invullen, ondertekenen en inleveren of toezenden van het door de inspecteur uitgereikte of toegezonden meldingsformulier.
3.
De eerstedagsmelding bevat:
a.het loonheffingennummer van de inhoudingsplichtige;
b.het burgerservicenummer van de werknemer of, bij het ontbreken daarvan,
het sociaal-fiscaalnummer of, bij het ontbreken van deze nummers, een
uniek
personeelsnummer;
c.de naam van de werknemer;
d.de geboortedatum van de werknemer;
e.de datum van aanvang van de werkzaamheden.
Ingeval de eerstedagsmelding met een meldingsformulier wordt gedaan, bevat de eerstedagsmelding tevens de naam van de inhoudingsplichtige.
4.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ingeval de werknemer zijn werkzaamheden aanvangt bij een inhoudingsplichtige die met de zonder onderbreking voorafgaande inhoudingsplichtige van de werknemer behoort tot een zelfde samenhangende groep inhoudingsplichtigen in de zin van artikel 27e van de wet.
Artikel 67 Loonstaat
1.
De inhoudingsplichtige legt voor iedere werknemer voor de
eerste loonverstrekking in het kalenderjaar een loonstaat
aan en houdt deze vervolgens bij. De loonstaat wordt
opgemaakt overeenkomstig het door de inspecteur verstrekte
model. De inhoudingsplichtige mag een van het model
afwijkende loonstaat gebruiken, mits deze ten minste de
mogelijkheid biedt op duidelijke wijze dezelfde gegevens te
administreren als het model.
2.
De inhoudingsplichtige wordt geacht aan het eerste lid te
voldoen ingeval hij met behulp van elektronische apparatuur
alle van belang zijnde gegevens vastlegt en hij die gegevens
op elk gewenst tijdstip op schrift in de vorm van een van de
in het eerste lid bedoelde loonstaten ter inzage kan verstrekken.
3.
De inspecteur kan onder door hem
te stellen voorwaarden ermee instemmen dat de
inhoudingsplichtige de op de loonstaat te vermelden gegevens
op een andere dan de in het eerste of het tweede lid
bedoelde wijze administreert. De instemming kan te allen
tijde worden ingetrokken indien de administratie niet
zodanig is ingericht dat een deugdelijke controle
gewaarborgd is.
4.
De inhoudingsplichtige ontleent de in het hoofd van de
loonstaat te vermelden gegevens aan:
a.de laatstelijk door de werknemer op grond van artikel 65 verstrekte informatie;
b.de door de werknemer of de Belastingdienst
verstrekte opgave van het
burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het
sociaal-fiscaalnummer.
5.
In afwijking in zoverre van het vierde lid, aanhef en
onderdeel a, vermeldt de inhoudingsplichtige in het hoofd
van de loonstaat de gegevens die hem bekend zijn:
a.indien hij weet dat de laatstelijk door de werknemer op grond van artikel 65 verstrekte informatie onjuist is;
b.zolang de werknemer geen informatie als bedoeld in artikel 65 heeft verstrekt;
c.indien de werknemer geen informatie als bedoeld in artikel 65 hoeft te verstrekken.
6.
De inhoudingsplichtige houdt, behalve in de gevallen als
bedoeld in artikel 26b van de
wet, de belasting in aan de hand van de
gegevens vermeld in het hoofd van de loonstaat.
7.
De inhoudingsplichtige houdt de loonadministratie ter
plaatse waar hij in Nederland kantoor houdt of, indien
zodanig kantoor niet wordt gehouden, ter plaatse waar hij in
Nederland woont of gevestigd is, dan wel ter plaatse waar
hij in Nederland een vaste inrichting voor de uitoefening
van zijn bedrijf of beroep of een in Nederland wonende of
gevestigde vaste vertegenwoordiger heeft. Bij gebreke
daarvan houdt hij de loonadministratie onder zijn berusting.
De inspecteur kan een andere
plaats aanwijzen.
8.
Ingeval de loonberekening door derden wordt uitgevoerd met
behulp van mechanische of elektronische apparatuur kan de
minister van Financiën, onder door hem te stellen
voorwaarden, bepalen dat
de loonadministratie op een andere plaats wordt bewaard.
Artikel 68 Administratie uitkeringen, vergoedingen en
verstrekkingen
1.
De inhoudingsplichtige administreert bij de loonadministratie de
gegevens met betrekking tot de volgende uitkeringen, vergoedingen en
verstrekkingen die door hem niet tot het loon van de werknemer zijn
gerekend:
a.vrije vergoedingen met een vast of gelijkmatig karakter;
b.uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in
artikel 11, eerste lid, onderdelen
m, o en
q,
artikel 15a, eerste lid onderdeel h, en
artikel 17a, eerste lid, onderdeel c, van de
wet;
2.
De inhoudingsplichtige kan de in het eerste lid bedoelde gegevens op
een andere plaats administreren, mits:
a.hij dit onder vermelding van de nieuwe bewaarplaats vooraf meldt
aan de inspecteur, en
b.de gegevens op verzoek van de inspecteur voor controle beschikbaar
komen op de plaats waar de loonadministratie wordt gevoerd.
Artikel 69
Vervallen
Artikel 70
Vervallen
Artikel 71
Vervallen
Artikel 72
Vervallen
Artikel 73 Verplichtingen bij einde inhoudingsplicht
Degene die op enig tijdstip, anders dan tijdelijk, ophoudt
inhoudingsplichtige te zijn, doet daarvan binnen een maand
mededeling aan de inspecteur.
Artikel 74 Jaaropgaaf
1.
De inhoudingsplichtige verstrekt aan de werknemer een jaaropgaaf.
2.
Ten aanzien van de werknemer van wie in verband met gemoedsbezwaren
geen premie voor de volksverzekeringen is geheven, bevat de jaaropgaaf de
mededeling dat in plaats van premie voor de volksverzekeringen tot eenzelfde
bedrag aan premievervangende belasting is ingehouden.
Artikel 75 Uitzonderingen bij het enkel genieten van bepaalde subsidies
De
artikelen 65,
66,
67 en
74 zijn niet van toepassing ten aanzien
van de werknemer die van de inhoudingsplichtige geen ander loon geniet dan de
subsidie, bedoeld in artikel 2 van de Regeling compensatie
inkomensachteruitgang ex-banenpoolers. De belasting met betrekking tot dit loon
wordt geheven zonder toepassing van de heffingskorting.
Artikel 76 Uitzonderingen bij meewerkende kinderen
Ten aanzien van een in de onderneming van zijn ouder werkzaam kind zijn
deartikelen 65 en
67 niet van toepassing zolang de
belasting mag worden ingehouden op de voet van
artikel 10g van het besluit. De
belasting met betrekking tot het loon van het kind wordt geheven met toepassing
van de heffingskorting.
Artikel 77 Uitzonderingen bij gerechtigden tot de bijstand
Ten aanzien van de werknemer die uitkeringen geniet ingevolge de Wet werk en bijstand of de Wet investeren
in
jongeren zijn de artikelen 65 en
67 niet van toepassing.
Artikel 78 Uitzonderingen bij gerechtigden tot de inkomensvoorziening kunstenaars
Ten aanzien van de werknemer die uitkeringen geniet ingevolge de Wet
inkomensvoorziening kunstenaars zijn deartikelen
65 en
67 niet van toepassing. De belasting
met betrekking tot deze uitkeringen wordt geheven zonder toepassing van de
heffingskorting.
Artikel 79 Geen verplichting tot opgave van persoonlijke gegevens
1.
Artikel 65 is
niet van toepassing ten aanzien van:
a.de werknemer die uitkeringen geniet wegens
tijdelijke arbeidsongeschiktheid of uitkeringen
ingevolge de Werkloosheidswet,
indien degene tot wie de werknemer in
dienstbetrekking staat of laatstelijk heeft gestaan,
de voor de heffing van de belasting vereiste
gegevens, daaronder begrepen het
burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het
sociaal-fiscaalnummer, schriftelijk mededeelt aan de inhoudingsplichtige;
b.de in Nederland wonende werknemer die de leeftijd
van 65 jaar niet heeft bereikt en loon uit vroegere
dienstbetrekking geniet indien de
inhoudingsplichtige weet dat de werknemer tevens een
uitkering ingevolge de Algemene
nabestaandenwet, de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen of een uitkering dan wel een
inkomensvoorziening ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning
jonggehandicapten
geniet;
c.de in Nederland wonende werknemer die de leeftijd
van 65 jaar heeft bereikt en loon uit tegenwoordige
dienstbetrekking geniet, dan wel loon uit vroegere
dienstbetrekking geniet waarin niet zijn begrepen de
uitkeringen ingevolge de Algemene Ouderdomswet;
d.de in Nederland wonende werknemer die de leeftijd
van 65 jaar heeft bereikt en loon geniet in de vorm
van uitkeringen ingevolge de Algemene
Ouderdomswet dan wel loon uit
vroegere dienstbetrekking geniet waarin zijn
begrepen de uitkeringen ingevolge de Algemene Ouderdomswet;
e.de werknemer die loon geniet in de vorm van
uitkeringen als bedoeld in artikel 3 van de Wet
inschakeling werkzoekenden;
f.de werknemer die loon geniet in de vorm van een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 10 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten.
2.
Tenzij de werknemer met overeenkomstige toepassing van artikel 65, tweede lid,
andersluidende gegevens verstrekt, wordt de loonbelasting ingehouden:
a.zonder toepassing van de heffingskorting ten aanzien
van de werknemer, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel b of onderdeel c;
b.met toepassing van de heffingskorting ten aanzien van de werknemer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.
3.
Ten aanzien van de werknemer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e of onderdeel f, wordt de loonbelasting ingehouden zonder
toepassing van de heffingskorting.
Artikel 79a Uitzonderingen bij samenhangende groep inhoudingsplichtigen
1.
De artikelen 65 en 66 zijn niet van toepassing ingeval de werknemer zijn werkzaamheden aanvangt bij een inhoudingsplichtige die met de zonder onderbreking voorafgaande inhoudingsplichtige van de werknemer behoort tot een zelfde samenhangende groep inhoudingsplichtigen in de zin van artikel 27e van de wet.
2.
Zodra de inhoudingsplichtige en de zonder onderbreking voorafgaande inhoudingsplichtigen van de werknemer niet langer tot een zelfde samenhangende groep inhoudingsplichtigen behoren, zijn de artikelen 65 en 66 alsnog van toepassing alsof de inhoudingsplichtige op dat moment ten aanzien van de werknemer inhoudingsplichtige wordt en de werknemer op dat moment zijn werkzaamheden aanvaardt.
3.
Het tweede lid is niet van toepassing indien de ten aanzien van de werknemer van belang zijnde in de artikelen 65 en 66 bedoelde stukken aan de inhoudingsplichtige zijn overgedragen. Artikel 65, derde lid, en artikel 66, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 80 Verstrekking sociaal-fiscaalnummer als
overigens geen persoonlijke gegevens hoeven te worden verstrekt
Indien artikel 65 niet van
toepassing is en de inhoudingsplichtige niet bekend is met het
burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het
sociaal-fiscaalnummer van de werknemer, verzoekt de
inhoudingsplichtige voor de eerste loonverstrekking de werknemer
om opgave van zijn burgerservicenummer
of, bij het ontbreken daarvan, zijn
sociaal-fiscaalnummer. De werknemer doet deze
opgave voor de eerste loonverstrekking toekomen aan de
inhoudingsplichtige.
Artikel 80a Afwijkende regels met betrekking tot de verplichting tot het indienen van een correctiebericht
1.
Indien degene die is opgehouden inhoudingsplichtige te zijn binnen de in artikel 28a, eerste lid, van de wet bedoelde termijn van vijf jaren constateert dat hij een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan, is hij verplicht binnen acht weken na deze constatering door middel van een correctiebericht alsnog de juiste en volledige gegevens te verstrekken.
2.
Indien de inspecteur ten aanzien van degene die is opgehouden inhoudingsplichtige te zijn binnen de in artikel 28a, tweede lid, van de wet bedoelde termijn van vijf jaren constateert dat deze een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan, kan hij deze verplichten binnen een door hem te stellen termijn door middel van een correctiebericht alsnog de juiste en volledige gegevens te verstrekken.
3.
Voor de inhoudingsplichtige voor wie het tijdvak waarover de loonbelasting moet worden betaald een kalenderhalfjaar of kalenderjaar is, geldt in afwijking in zoverre van artikel 28a, eerste lid, van de wet dat het correctiebericht met de juiste en volledige gegevens binnen acht weken na de constatering van de onjuistheid of onvolledigheid moet worden verstrekt.
4.
Ten aanzien van de inhoudingsplichtige voor wie het tijdvak waarover de loonbelasting moet worden betaald een kalenderhalfjaar of kalenderjaar is, geldt in afwijking in zoverre van artikel 28a, tweede lid, van de wet dat het correctiebericht met de juiste en volledige gegevens binnen een door de inspecteur te stellen termijn moet worden verstrekt.
5.
Indien een correctiebericht betrekking heeft op een aangifte over een tijdvak in een verstreken kalenderjaar kan:
a.de inhoudingsplichtige, in afwijking van artikel 28a, eerste lid, van de wet, dat correctiebericht binnen acht weken na de constatering van de onjuistheid of onvolledigheid los van een aangifte aan de inspecteur toezenden;
b.de inspecteur, in afwijking van artikel 28a, tweede lid, van de wet, de inhoudingsplichtige verplichten dat correctiebericht al dan niet gelijktijdig met een aangifte binnen een door hem te stellen termijn aan hem toe te zenden.
Hoofdstuk 8 Eindheffing (hoofdstuk V van de wet)
Artikel 81 Uitkeringen van publiekrechtelijke aard
Als uitkeringen van publiekrechtelijke aard die buiten
aanmerking worden gelaten in het kader van de heffing van andere
belastingen of in het kader van andere wettelijke regelingen als
bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel c,
van de wet worden aangewezen:
a.toeslagen in de zin van artikel 24, derde en vierde
lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden;
b.uitkeringen ingevolge de Uitkeringswet tegemoetkoming
twee tot vijfjarige diensttijd veteranen;
c.uitkeringen ingevolge de Uitkeringswet KNIL-beroepsmilitairen;
d.uitkeringen ingevolge de Wet inkomensvoorziening kunstenaars zoals die wet luidde op 31 december 2004, die na die datum worden vastgesteld met toepassing van artikel 10 van die wet;
f.tegemoetkomingen ingevolge artikel 10 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten.
Artikel 82 Naar het tabeltarief te belasten bezwaarlijk te
individualiseren loon
1.
Als loon dat bezwaarlijk kan worden geïndividualiseerd als bedoeld in
artikel 31, eerste lid, onderdeel d, van de wet
worden aangewezen:
a.voordelen bestaande uit het niet op de werknemer verhalen van
administratieve sancties die aan de inhoudingsplichtige zijn opgelegd ingevolge
de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften;
b.aanspraken ingevolge een ziektekostenregeling die niet geheel of
gedeeltelijk worden gedekt door een werknemersbijdrage voorzover deze door de
inhoudingsplichtige in eigen beheer worden gehouden;
c.niet tot de vrije verstrekkingen behorende verstrekkingen van
maaltijden in bedrijfskantines of andere soortgelijke ruimten op de plaats waar
de arbeid wordt verricht;
d.verstrekkingen met een waarde in het economische verkeer van ten
hoogste € 272,00 per jaar en ten hoogste € 136,00 per verstrekking, met
overeenkomstige toepassing van het bij en krachtens
artikel 13 dan wel
artikel 17 van de wet bepaalde;
e.verstrekkingen van achtergestelde vliegvervoerbewijzen door
luchtvaartmaatschappijen en aanverwante bedrijven;
f.vergoedingen ter zake van een beperkt recht op geheel of
gedeeltelijk vrij reizen per Nederlands openbaar vervoer, dat niet dient ter
behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer;
g.verstrekkingen van een beperkt recht op geheel of gedeeltelijk vrij
reizen per Nederlands openbaar vervoer, dat niet dient ter behoorlijke
vervulling van de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer;
h.uitkeringen ingevolge een in verband met het vervallen van een ziektekostenregeling als bedoeld in onderdeel b getroffen overgangsregeling, mits:
1°.de som van de uitkeringen niet hoger is dan 250% van de door de werknemer ingevolge de ziektekostenregeling ontvangen uitkering over het kalenderjaar 2003, 2004 of 2005, en
2°.de overgangsregeling uiterlijk op 1 januari 2015 vervalt;
i.vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in hoofdstuk 3 van het besluit, voor zover het bedrag van die vergoedingen en verstrekkingen hoger is dan het ingevolge de bewijsregel, bedoeld in artikel 9 van het besluit, als vrije vergoeding voor extraterritoriale kosten als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, onderdeel j, van de wet in aanmerking te nemen bedrag;
j.vergoedingen van kosten van huisvesting buiten de
woonplaats ter zake van de dienstbetrekking voor zover de vergoedingen
betrekking hebben op een periode van meer dan twee jaar;
k.verstrekkingen van huisvesting buiten de woonplaats ter
zake van de dienstbetrekking voor zover de verstrekkingen betrekking hebben op
een periode van meer dan twee jaar;
l.het voordeel van een ook voor privédoeleinden ter
beschikking gestelde auto voor zover dat toerekenbaar is aan buitengewone
beveiligingsmaatregelen.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen f en g, wordt onder
een beperkt recht verstaan een recht dat, behoudens in de maanden juli en
augustus, van maandag tot en met vrijdag niet kan worden gebruikt tussen 07.00
en 09.00 uur of tussen 16.30 en 18.00 uur.
3.
Met betrekking tot het in het eerste lid bedoelde loon wordt het bedrag
van de verschuldigde belasting bepaald aan de hand van het tabeltarief bedoeld
in
artikel 31, derde lid, van de wet .
Artikel 82a Bedrag per maand van het naar het tabeltarief te belasten loon in de vorm van vergoedingen en verstrekkingen
Het in artikel 31, eerste lid, onderdeel h, van de wet bedoelde bedrag per maand wordt gesteld op € 200.
Artikel 83
Vervallen
Artikel 84 Naar het enkelvoudige tarief te belasten loon met
een bestemmingskarakter
Als loon met een bestemmingskarakter als bedoeld in
artikel 31, eerste lid, onderdeel e, onder 2º van de
wet worden aangewezen:
a.vergoedingen van de aan- en verkoopkosten van de woning van de
werknemer bij bedrijfsverplaatsingen en andere zakelijke verhuizingen als
bedoeld in
artikel 15a, eerste lid, onderdeel g, van de
wet;
b.vergoedingen van parkeer-, veer- en tolgelden, alsmede
overeenkomstige verstrekkingen;
c.uitkeringen en verstrekkingen tot vergoeding van door de werknemer
geleden verlies wegens diefstal en dergelijke die hem in verband met het
vervullen van de dienstbetrekking zijn overkomen;
d.uitkeringen en verstrekkingen tot vergoeding van door de werknemer
geleden schade ten gevolge van overstromingen, aardbevingen en dergelijke, die
niet pleegt te worden verzekerd;
e.toeslagen als bedoeld in
artikel 10, derde lid, van de Wet uitkeringen
vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en in
artikel 21b van de Wet uitkeringen
vervolgingsslachtoffers 1940-1945 zoals dat luidde tot 1
januari 1992, alsmede toeslagen als bedoeld in
artikel 19 van de Wet uitkeringen
burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.
Artikel 84a Aangewezen verstrekkingen aan anderen dan de eigen werknemers
Als eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 32ab, eerste lid, van de wet worden aangewezen:
a.voordelen uit spaarsystemen en goederen of diensten, in de promotionele sfeer;
b.verstrekkingen die tegelijkertijd en voor dezelfde gelegenheid aan de eigen werknemers zijn verstrekt waarbij de waarde in het economische verkeer niet hoger is dan de bedragen bedoeld in artikel 82, eerste lid, onderdeel d.
Artikel 85
Vervallen
Artikel 85a Niet-drukkende uitkering, bijdrage of premie ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding
1.
Voor de toepassing van artikel 32ba van de wet wordt een uitkering, een bijdrage of een premie eveneens beschouwd niet te drukken op een inhoudingsplichtige voor zover de inhoudingplichtige aannemelijk maakt dat hij ter zake op een later moment bedragen van werknemers gaat inhouden of van andere inhoudingsplichtigen bijdragen of premies voldaan gaat krijgen.
2.
Indien de in het eerste lid bedoelde inhouding of voldoening niet binnen een jaar na het in artikel 32ba, tweede lid, van de wet bedoelde tijdstip heeft plaatsgevonden, wordt de uitkering, de bijdrage of de premie op dat moment geacht op de inhoudingsplichtige te drukken.
Artikel 85b Geen regeling voor vervroegde uittreding
1.
Een regeling ingevolge welke de jaarlijkse arbeidsduur ten opzichte van de jaarlijkse arbeidsduur in het voorafgaande kalenderjaar met ten hoogste 50% wordt verminderd, wordt niet aangemerkt als een regeling voor vervroegde uittreding in de zin van artikel 32ba van de wet. De eerste volzin is niet van toepassing indien:
a.de arbeidsduur meer dan 50% lager is dan de arbeidsduur in het laatste kalenderjaar voorafgaand aan het begin van de periode die aanvangt 10 jaar direct voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum, of
b.anders dan als gevolg van ziekte, arbeidsongeschiktheid of jaarlijks vakantieverlof, per week minder dan 50% van de arbeidsduur per week zoals die gold in het laatste kalenderjaar, bedoeld in onderdeel a, feitelijk pleegt te worden gewerkt.
2.
Een regeling die uitsluitend voorziet in uitkeringen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de wet, wordt niet aangemerkt als een regeling voor vervroegde uittreding in de zin van artikel 32ba van de wet, indien
a.deze uitkeringen naar aard, strekking, omvang en uitkeringsduur overeenkomen met de uitkeringen ingevolge aanspraken als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van de wet, en
b.werknemers die deze uitkeringen genieten in de periode van de uitkeringen geen uitkeringen ter zake van dezelfde dienstbetrekking genieten ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van de wet.
Hoofdstuk 9 Aanvullende regelingen (hoofdstuk VI
van de wet)
Artikel 86 Door tussenkomst van de
inhoudingsplichtige uitbetaalde uitkeringen ingevolge de
sociale verzekeringen
Degene tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat - of,
indien krachtens artikel 8 van de
wet een ander als inhoudingsplichtige is
aangewezen, die ander - wordt geacht de uitkeringen ingevolge de
sociale verzekeringswetten te verstrekken die door zijn
tussenkomst worden uitbetaald.
Artikel 87
Vervallen
Artikel 88 Meerdere gevallen van loon uit
vroegere dienstbetrekking
Een inhoudingsplichtige die aan een of meer werknemers loon uit
een vroegere dienstbetrekking - niet zijnde uitkeringen
ingevolge de Wet werk en bijstand of de Wet investeren
in
jongeren - verstrekt, wordt ook geacht te verstrekken:
a.het loon uit een vroegere dienstbetrekking dat door zijn
tussenkomst wordt uitbetaald;
b.de uit de vroegere dienstbetrekking genoten aanspraak op
uitkeringen ingevolge een ziektekostenregeling.
Artikel 89 Berekening van de belasting bij aanvullingen op
uitkeringen ingevolge de sociale verzekeringswetten
Degene tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat - of, indien
krachtens
artikel 8 van de wet een
ander als inhoudingsplichtige is aangewezen, die ander - berekent de belasting
over de door hem verstrekte aanvullingen op uitkeringen ingevolge de sociale
verzekeringswetten over het gezamenlijke bedrag en brengt op de aldus berekende
belasting in mindering de op de uitkeringen ingehouden belasting.
Artikel 90
Vervallen
Artikel 91 Samenvoeging van loon
1. Een inhoudingsplichtige wordt, in de gevallen bedoeld in
deartikelen 86 en
88 alsmede indien hij
loon uit meer dan een vroegere dienstbetrekking verstrekt,
geacht het totale bedrag aan loon te verstrekken uit een
dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking.
2.
Het
eerste lid is niet van toepassing op de samenloop
van:
a.een
tegemoetkoming als bedoeld in artikel 10 van de Wet tegemoetkoming
chronisch zieken en gehandicapten en ander loon uit vroegere
dienstbetrekking dat de inhoudingsplichtige
verstrekt;
b.een uitkering ter zake van
een afkoop als bedoeld in artikel 3.133, tweede lid, onderdeel d, van
de Wet inkomstenbelasting 2001 en ander loon uit vroegere
dienstbetrekking dat de inhoudingsplichtige
verstrekt.
Artikel 92 Loon over een ander tijdvak dan het
regelmatig wederkerende loon
1.
Indien een inhoudingsplichtige aan de werknemer loon
verstrekt over een ander tijdvak dan dat waarover hij het
regelmatig wederkerende loon verstrekt, wordt naar het loon
over dat andere tijdvak verschuldigde belasting, ter keuze
van de inhoudingsplichtige, berekend hetzij door toepassing
van de tabel voor bijzondere beloningen, hetzij volgens het
tweede en het derde lid.
2.
De belasting naar het loon over het andere tijdvak is gelijk
aan het verschil van:
a.de belasting die op het tijdstip waarop het loon
over het andere tijdvak wordt verstrekt,
verschuldigd zou zijn indien op dat tijdstip tevens
werd verstrekt het loon over de met dat andere
tijdvak geheel of gedeeltelijk samenvallende
tijdvakken van het regelmatige wederkerende loon, en
b.de belasting die op het tijdstip waarop het loon
over het andere tijdvak wordt verstrekt,
verschuldigd zou zijn indien op dat tijdstip
uitsluitend werd verstrekt het loon over de met dat
andere tijdvak geheel of gedeeltelijk samenvallende
tijdvakken van het regelmatige wederkerende loon.
3.
Voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen a en b,
wordt als loontijdvak aangemerkt een tijdvak dat even groot
is als de gezamenlijke met het andere tijdvak geheel of
gedeeltelijk samenvallende tijdvakken van het regelmatig
wederkerende loon.
4.
Ingeval regelmatig wederkerend loon wordt verstrekt over
tijdvakken van verschillende duur die gedeeltelijk
samenvallen, wordt slechts het loon over het kortste van die
tijdvakken als regelmatig wederkerend loon beschouwd.
5.
Ingeval een inhoudingsplichtige loon uit meer dan een
vroegere dienstbetrekking verstrekt of geacht wordt te
verstrekken, wordt de belasting naar het loon over het
andere tijdvak - indien dit, afgezien van het vierde lid,
regelmatig wederkerend loon is - steeds berekend volgens het
tweede en het derde lid.
Artikel 93 Nettoloon, gevolgd door periodieke afrekening
1.
De inspecteur kan onder door hem te stellen voorwaarden de
inhoudingsplichtige toestaan met betrekking tot bepaalde
categorieën werknemers voorlopig te volstaan met uitbetaling
van een geschat nettoloon, gevolgd door periodieke afrekening.
2.
De inhoudingsplichtige rekent bij de laatste
loonverstrekking in een tijdvak van ten hoogste drie maanden
met de werknemer de belasting af die is verschuldigd ter
zake van het in dat tijdvak aan de werknemer toekomende loon
waarop de vergunning betrekking heeft, met dien verstande
dat bij de laatste loonverstrekking in een kalenderjaar
steeds afrekening plaatsvindt. Daarbij wordt de
verschuldigde belasting bepaald als ware het loon verstrekt
op het tijdstip waarop de afrekening plaatsvindt en over het
tijdvak waarop de afrekening betrekking heeft.
Artikel 94 Informatieplicht bij loon van derde
Ingeval de in te houden belasting mede afhankelijk is van loon
dat is verstrekt of geacht wordt te zijn verstrekt door een
derde, dan wel van loon van een derde dat door de
inhoudingsplichtige geacht wordt te zijn verstrekt, deelt die
derde de van belang zijnde gegevens alsmede het burgerservicenummer
of, bij het ontbreken daarvan, het
sociaal-fiscaalnummer van de werknemer schriftelijk mede aan de
inhoudingsplichtige.
Hoofdstuk 10 Belastingheffing van artiesten en
beroepssporters (hoofdstuk VII van de wet)
Artikel 95 Gageverklaring
1.
De Belastingdienst verstrekt aan de inhoudingsplichtige het model van de gageverklaring met de daarbij behorende toelichting. De inhoudingsplichtige reikt dienovereenkomstig een gageverklaring met toelichting aan de artiest dan wel beroepssporter uit:
a.zodra hij ten aanzien van de artiest dan wel
beroepssporter inhoudingsplichtige wordt;
b.op verzoek van de artiest dan wel beroepssporter;
c.zodra hij weet dat zich een wijziging heeft
voorgedaan in de gegevens die de artiest dan wel
beroepssporter in de laatstelijk ingeleverde
gageverklaring heeft verstrekt en die wijziging tot
gevolg heeft dat de artiest dan wel beroepssporter
een hoger bedrag aan belasting wordt verschuldigd.
2. De inhoudingsplichtige mag in plaats van het door de Belastingdienst verstrekte
model van de gageverklaring gebruik maken van een eigen model gageverklaring,
mits dat model minimaal de gegevens bevat van het door de Belastingdienst verstrekte
model, inclusief de gebruiksaanwijzing en de toelichting op de vragen.
3.
De artiest dan wel beroepssporter verzoekt de
inhoudingsplichtige om uitreiking van een gageverklaring
indien zich een wijziging voordoet in de eerder door hem
verstrekte gegevens en die wijziging tot gevolg heeft dat
een hoger bedrag aan belasting wordt verschuldigd.
4.
De artiest dan wel beroepssporter aan wie een gageverklaring
is uitgereikt, is gehouden de daarbij gevraagde gegevens te
verstrekken door de gageverklaring duidelijk, stellig en
zonder voorbehoud ingevuld en ondertekend, in te leveren bij
de inhoudingsplichtige. De artiest dan wel beroepssporter
levert de ingevulde en ondertekende gageverklaring in voor
de eerste gageverstrekking.
5.
De inhoudingsplichtige bewaart de gageverklaring bij de loonadministratie
tot ten minste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin het optreden
of de sportbeoefening heeft plaatsgevonden. Desgevorderd doet de inhoudingsplichtige
de gageverklaring aan de inspecteur toekomen binnen een door deze gestelde
termijn.
Artikel 96 Identificatieplicht
1. De inhoudingsplichtige stelt zodra de artiest dan wel
beroepssporter zijn werkzaamheden aanvangt diens identiteit
vast aan de hand van een document als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de
identificatieplicht en houdt een afschrift
van dat document voor controle beschikbaar bij de loonadministratie.
2. Artikel 66, tweede, derde en
vierde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 97 Loonstaat
1.
De inhoudingsplichtige legt voor iedere artiest dan wel
beroepssporter voor de eerste gageverstrekking in het
kalenderjaar een loonstaat aan en houdt deze vervolgens bij.
De loonstaat wordt opgemaakt overeenkomstig het door de
inspecteur verstrekte model. De inhoudingsplichtige mag een
van het model afwijkende loonstaat gebruiken, mits deze ten
minste de mogelijkheid biedt op duidelijke wijze dezelfde
gegevens te administreren als het model.
2. De inhoudingsplichtige ontleent de in het hoofd van de loonstaat te
vermelden gegevens aan:
a. de laatstelijk van de artiest of beroepssporter terugontvangen gageverklaring;
b. de door de in Nederland wonende artiest of beroepssporter verstrekte
opgaaf van zijn
burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, zijn
sociaal-fiscaalnummer, dan wel de door de inspecteur verstrekte
opgaaf van dat nummer.
3. In afwijking in zoverre van het tweede lid, aanhef en onderdeel a,
vermeldt de inhoudingsplichtige in het hoofd van de loonstaat de gegevens
die hem bekend zijn:
a. indien hij weet dat de laatstelijk van de artiest of beroepssporter
terugontvangen gageverklaring onjuiste gegevens bevat;
b. zolang hij niet de laatstelijk uitgereikte gageverklaring ingevuld
van de artiest of beroepssporter heeft terugontvangen.
4.
Artikel 67, tweede, derde,
zevende en achtste lid,
is van overeenkomstige toepassing.
5.
De inhoudingsplichtige houdt, behalve in de gevallen als
bedoeld in artikel 35a, derde lid, van de
wet, de belasting in aan de hand van de
gegevens vermeld in het hoofd van de loonstaat.
Artikel 98 Administratie kostenvergoedingen, verstrekkingen
in natura en aanspraken
1.
De inhoudingsplichtige administreert bij de loonadministratie de
gegevens met betrekking tot de aan de artiest dan wel beroepssporter verstrekte
kostenvergoedingen en verstrekkingen in natura, voorzover deze niet tot de gage
behoren, alsmede aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een
of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen.
2.
De inhoudingsplichtige kan de in het eerste lid bedoelde gegevens op
een andere plaats administreren, mits:
a.hij dit onder vermelding van de nieuwe bewaarplaats vooraf meldt
aan de inspecteur, en
b.de gegevens op verzoek van de inspecteur voor controle beschikbaar
komen op de plaats waar de administratie wordt gevoerd.
Artikel 99
Vervallen
Artikel 100
Vervallen
Artikel 101
Vervallen
Artikel 102
Vervallen
Artikel 103
Vervallen
Artikel 104 Jaaropgaaf
De inhoudingsplichtige verstrekt aan de artiest dan wel
beroepssporter een jaaropgaaf. Aan de niet in Nederland wonende artiest dan wel beroepssporter verstrekt
de inhoudingsplichtige een jaaropgaaf slechts op diens verzoek.
Artikel 104a Uitzonderingen
1.
Artikel 97 is niet van toepassing indien de
artiest of beroepssporter slechts vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in
artikel 35, derde lid, onderdelen a, b en c, van de
wet geniet.
2.
Artikel 97 is niet van toepassing
indien met betrekking tot het optreden of de sportbeoefening na de toepassing
van de individuele kostenvergoedingsbeschikking of de
gezelschapskostenvergoedingsbeschikking, bedoeld in
artikel 12a, zevende lid, van het Uitvoeringsbesluit
loonbelasting 1965, de in te houden belasting nihil
bedraagt.
3.
De vorige leden zijn niet van toepassing voorzover de inspecteur zulks
ten aanzien van de inhoudingsplichtige bij voor bezwaar vatbare beschikking
verklaart.
Hoofdstuk 10a Belastingheffing van buitenlandse gezelschappen (hoofdstuk VIIA van de wet)
Artikel 104b In Nederland wonende leden van het buitenlandse gezelschap
Indien tot een buitenlands gezelschap een lid behoort dat in Nederland
woont, is met betrekking tot dat lid niet dit hoofdstuk, maar hoofdstuk 10
van toepassing.
Artikel 104c Gageverklaring
1. De Belastingdienst verstrekt aan de inhoudingsplichtige het model van de gageverklaring met de daarbij behorende toelichting. De inhoudingsplichtige reikt dienovereenkomstig een gageverklaring met toelichting aan de leider of vertegenwoordiger van een buitenlands gezelschap uit:
a. zodra hij ten aanzien van het gezelschap inhoudingsplichtige wordt;
b. op verzoek van de leider of vertegenwoordiger van het gezelschap;
c. zodra hij weet dat zich een wijziging heeft voorgedaan in de gegevens
die de leider of vertegenwoordiger van het gezelschap in de laatstelijk ingeleverde
gageverklaring heeft verstrekt en die wijziging tot gevolg heeft dat het gezelschap
een hoger bedrag aan belasting wordt verschuldigd.
2. De inhoudingsplichtige mag in plaats van het door de Belastingdienst verstrekte
model van de gageverklaring gebruik maken van een eigen model gageverklaring,
mits dat model minimaal de gegevens bevat van het door de Belastingdienst verstrekte
model, inclusief de gebruiksaanwijzing en de toelichting op de vragen.
3. De leider of vertegenwoordiger van het gezelschap verzoekt de inhoudingsplichtige
om uitreiking van een gageverklaring indien zich een wijziging voordoet in
de eerder door hem verstrekte gegevens en die wijziging tot gevolg heeft dat
een hoger bedrag aan belasting wordt verschuldigd.
4. De leider of vertegenwoordiger van het gezelschap aan wie een gageverklaring
is uitgereikt, is gehouden de daarbij gevraagde gegevens te verstrekken door
de gageverklaring duidelijk, stellig en zonder voorbehoud ingevuld en ondertekend,
in te leveren bij de inhoudingsplichtige voor de eerste gageverstrekking.
5. De inhoudingsplichtige bewaart de gageverklaring bij de loonadministratie
tot ten minste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin het optreden
of de sportbeoefening heeft plaatsgevonden. Desgevorderd doet de inhoudingsplichtige
de gageverklaring aan de inspecteur toekomen binnen een door deze gestelde
termijn.
Artikel 104d Identificatieplicht
1. De inhoudingsplichtige stelt zodra het buitenlandse gezelschap zijn
werkzaamheden aanvangt de identiteit van een zo groot mogelijk deel, maar
van ten minste het merendeel van de leden van het gezelschap vast aan de hand
van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht
en houdt een afschrift van dat document voor controle beschikbaar bij de loonadministratie.
2. Artikel 66, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 104e Loonstaat
1. De inhoudingsplichtige legt voor ieder buitenlands gezelschap voor
de eerste gageverstrekking in het kalenderjaar een loonstaat aan en houdt
deze vervolgens bij.
2. De loonstaat wordt opgemaakt overeenkomstig het door de inspecteur
verstrekte model. De inhoudingsplichtige mag een van het model afwijkende
loonstaat gebruiken, mits deze ten minste de mogelijkheid biedt op duidelijke
wijze dezelfde gegevens te administreren als het model.
3. De inhoudingsplichtige ontleent de in het hoofd van de loonstaat te
vermelden gegevens aan de laatstelijk van de leider of vertegenwoordiger van
het gezelschap terugontvangen gageverklaring.
4. In afwijking in zoverre van het derde lid vermeldt de inhoudingsplichtige
in het hoofd van de loonstaat de gegevens die hem bekend zijn:
a. indien hij weet dat de laatstelijk van de leider of vertegenwoordiger
van het gezelschap terugontvangen gageverklaring onjuiste gegevens bevat;
b zolang hij niet de laatstelijk uitgereikte gageverklaring ingevuld
van de leider of vertegenwoordiger van het gezelschap heeft terugontvangen.
5. Artikel 67, tweede, derde, zevende en achtste lid, is van overeenkomstige
toepassing.
6. De inhoudingsplichtige houdt, behalve in de gevallen als bedoeld in
artikel 35h, derde lid, van de wet, de belasting in aan de hand van de gegevens
vermeld in het hoofd van de loonstaat.
Artikel 104f Administratie kostenvergoedingen, verstrekkingen in natura
en aanspraken
1. De inhoudingsplichtige administreert bij de loonadministratie de gegevens
met betrekking tot de aan het buitenlandse gezelschap verstrekte kostenvergoedingen
en verstrekkingen in natura, voorzover deze niet tot de gage behoren, alsmede
aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen
of verstrekkingen te ontvangen.
2. De inhoudingsplichtige kan de in het eerste lid bedoelde gegevens op
een andere plaats administreren, mits:
a. hij dit onder vermelding van de nieuwe bewaarplaats vooraf meldt aan
de inspecteur, en
b. de gegevens op verzoek van de inspecteur voor controle beschikbaar
komen op de plaats waar de administratie wordt gevoerd.
Artikel 104g
Vervallen
Artikel 104h
Vervallen
Artikel 104i
Vervallen
Artikel 104j Uitzonderingen
1. Artikel 104e is niet van toepassing indien de in te
houden belasting nihil bedraagt doordat:
a. het buitenlandse gezelschap slechts vergoedingen en verstrekkingen
als bedoeld in artikel 35g, derde lid, onderdelen a, b en c, van de wet ontvangt;
b. met betrekking tot het optreden of de sportbeoefening de gezelschapskostenvergoedingsbeschikking,
bedoeld in artikel 12a, zevende lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting
1965, wordt toegepast.
2. Het vorige lid is niet van toepassing voorzover de inspecteur zulks
ten aanzien van de inhoudingsplichtige bij voor bezwaar vatbare beschikking
verklaart.
Hoofdstuk 11 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 105 Overgangsregelingen loonbelastingverklaringen
1.
Ten aanzien van de werknemer die op 31 december 2000 overeenkomstig de
loonbelastingverklaring was ingedeeld in tariefgroep 0 wordt de belasting
ingehouden zonder toepassing van de heffingskorting.
2.
Ten aanzien van de werknemer die op 31 december 2000 overeenkomstig de
loonbelastingverklaring was ingedeeld in tariefgroep 1, in tariefgroep 2, in
tariefgroep 3, in tariefgroep 4, of in tariefgroep 5 wordt de belasting
ingehouden met toepassing van de heffingskorting.
3.
Het bepaalde in het eerste lid en tweede lid is van toepassing totdat de inhoudingsplichtige op grond van het bepaalde in artikel 65, eerste lid, onderdeel b of onderdeel c, zoals dat op 31 december 2006 luidde, aan de werknemer een loonbelastingverklaring moet uitreiken of totdat de werknemer op grond van artikel 65, tweede lid, een verzoek doet om toepassing van de heffingskorting dan wel overeenkomstig deze bepaling verzoekt de heffingskorting niet meer toe te passen.
4.
De laatstelijk van de werknemer terugontvangen loonbelastingverklaring als bedoeld in artikel 29, vierde lid, van de wet zoals dat op 31 december 2006 luidde, wordt voor de toepassing van de heffingskorting aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 65, tweede lid, onderscheidenlijk de intrekking van een dergelijk verzoek.
5.
De inhoudingsplichtige bewaart de in het vierde lid bedoelde loonbelastingverklaring bij de loonadministratie tot ten minste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is geëindigd.
Artikel 106 Overgangsregeling niet-drukkende uitkering, bijdrage of premie ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding
1.
Voor de toepassing van artikel 32ba, derde lid, van de wet, blijven bedragen die de inhoudingsplichtige van werknemers heeft ingehouden buiten aanmerking, voor zover deze bedragen ingevolge de op het moment van inhouding ter zake van deze inhouding geldende tekst van artikel 11 van de wet niet tot het loon behoren.
2.
Voor de toepassing van artikel 32ba, derde lid, van de wet, blijven bijdragen en premies die de inhoudingsplichtige van andere inhoudingsplichtigen voldaan heeft gekregen buiten aanmerking, voor zover artikel 32ba, eerste lid, bij die andere inhoudingsplichtigen niet van toepassing is op deze bijdragen en premies.
Artikel 107 Actuariële herrekening bij uitstel ingangsdatum
Voor de actuariële herrekening als bedoeld in de artikelen 38c en 38d van de wet mag de in de regeling vastgestelde ingangsdatum worden vervangen door 1 januari 2006, indien de ingangsdatum in de regeling is vastgesteld op een eerdere datum dan 1 januari 2006.
Artikel 107a Overgangsregeling producten eigen bedrijf
1. Naar keuze van de inhoudingsplichtige blijft artikel 41 zoals dat artikel luidde op 31 december 2002 in het kalenderjaar 2003 van toepassing in plaats van artikel 41.
2. Voor de toepassing van artikel 41, derde lid, eerste volzin mag worden aangenomen dat voor de jaren 2001 en 2002 een bedrag van € 450 heeft gegolden.
3. Voor de toepassing van artikel 41, derde lid, eerste volzin mag worden aangenomen dat voor de jaren 2002 en 2003 een bedrag van € 450 heeft gegolden, indien de inhoudingsplichtige met toepassing van het eerste lid heeft gekozen voor de toepassing in het kalenderjaar 2003 van artikel 41 zoals dat artikel luidde op 31 december 2002.
Artikel 108 Overgangsregeling aanspraken ingevolge een verlofspaarregeling
Voor aanspraken ingevolge een regeling voor verlofsparen als bedoeld in artikel 11 van de wet, zoals dit artikel tot en met 31 december 2005 luidde, blijven de artikelen 12 tot en met 16, zoals deze artikelen tot en met 31 december 2005 luidden, van toepassing, voor zover deze aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge een levensloopregeling.
Artikel 109 Verhoging maximale opbouw aanspraken ingevolge een levensloopregeling
1.
In afwijking in zoverre van artikel 61e kunnen voor werknemers die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 jaar maar niet de leeftijd van 56 jaar hebben bereikt, in het kalenderjaar meer aanspraken ontstaan dan overeenkomt met 12 procent van het loon van het jaar, voor zover de totale aanspraken aan het einde van het kalenderjaar door de in het kalenderjaar opgebouwde aanspraken een periode van extra verlof van 2,1 jaar niet te boven gaan.
2.
In afwijking in zoverre van artikel 61e kunnen voor werknemers die met toepassing van artikel 66 van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet pensioenaanspraken afkopen in het kalenderjaar meer aanspraken ontstaan dan overeenkomt met 12 procent van het loon van het jaar, voorzover zulks het gevolg is van de aanwending van de afkoop van de pensioenaanspraken voor het opbouwen van een voorziening ingevolge een levensloopregeling, met dien verstande dat de totale aanspraken aan het einde van het kalenderjaar door de in het kalenderjaar opgebouwde aanspraken een periode van extra verlof van 2,1 jaar niet te boven gaan.
Artikel 109a Toerekening van door afkoop pensioen ontstane aanspraken ingevolge een levensloopregeling aan andere inhoudingsplichtige
De met toepassing van artikel 109, tweede lid, ontstane aanspraken ingevolge een levensloopregeling worden geacht te zijn opgebouwd bij de inhoudingsplichtige tot wie de werknemer op het moment van het ontstaan van de aanspraken in dienstbetrekking staat. Indien de werknemer op het moment van het ontstaan van de aanspraken tot meer dan een inhoudingsplichtige in dienstbetrekking staat, worden de in de eerste volzin bedoelde aanspraken geacht te zijn opgebouwd bij de inhoudingsplichtige die in het loontijdvak waarin de afkoop plaatsvindt bij de inhouding van loonbelasting de algemene heffingskorting toepast.
Artikel 110 Overgangsregeling vakantiebonnen,
vakantietoeslagbonnen en daarmee overeenkomende aanspraken
Ingeval in een reeds op 31 december 1996 bestaande of aansluitend naar
strekking ter zake ongewijzigd voortgezette publiekrechtelijke regeling of
collectieve arbeidsovereenkomst is voorzien in vakantiebonnen,
vakantietoeslagbonnen of daarmee overeenkomende aanspraken wordt, in afwijking
van
artikel 18 de waarde van regelmatig bij
de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of
van daarmee overeenkomende aanspraken gesteld op een percentage van de nominale
waarde van die bonnen of aanspraken. Het in de eerste volzin bedoelde
percentage bedraagt voor:
2001: 82,5;
2002: 85;
2003: 87,5;
2004: 90;
2005–2007: 92,5%;
2008: 95;
2009: 97,5.
Artikel 110a Verrekening sociale uitkeringen in het jaar 2006
1.
Voorzover een sociale uitkering in het jaar 2006 wordt verrekend met een andere sociale uitkering behoort alleen het aan de werknemer toekomende saldo van de verrekening tot het loon. Dit loon wordt belast naar het percentage dat wordt aangewezen door de loonbelastingtabel voor bijzondere beloningen.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een sociale uitkering verstaan een uitkering die op grond van een wettelijke bepaling inzake de sociale zekerheid door een gemeente, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank wordt betaald.
Artikel 111 Toerekening loon van het jaar 2006 aan het jaar 2005
In afwijking van artikel 27 van de wet kan de overeenkomstig een door de inhoudingsplichtige bestendig gevolgde gedragslijn in de maand januari van het jaar 2006 gedane inhouding op loon dat de werknemer met betrekking tot een of meer loontijdvakken binnen het jaar 2005 toekomt, worden begrepen in de laatste aangifte met betrekking tot het jaar 2005. Het loon waarop deze inhouding betrekking heeft wordt voor de berekening van de inhouding gerekend tot het loon van het desbetreffende loontijdvak en wordt, in afwijking van artikel 13a van de wet en artikel 3.146 van de Wet inkomstenbelasting 2001, geacht te zijn genoten op 31 december 2005.
Artikel 111a Toerekening loon aan verstreken tijdvakken binnen het jaar 2006
Ingeval de inhoudingsplichtige loon verstrekt met betrekking tot verstreken loontijdvakken binnen het jaar 2006 is het de inhoudingsplichtige toegestaan dat loon overeenkomstig een door hem bestendig gevolgde gedragslijn aan de desbetreffende loontijdvakken toe te rekenen, zo nodig door het indienen van correctieberichten. Dat loon wordt voor de berekening van de inhouding gerekend tot het loon van het desbetreffende loontijdvak en wordt, in afwijking van artikel 13a van de wet en artikel 3.146 van de Wet inkomstenbelasting 2001, geacht in die tijdvakken te zijn genoten.
Artikel 111b Toerekening loon van het jaar 2007 aan het jaar 2006
In afwijking van artikel 27 van de wet kan de overeenkomstig een door de inhoudingsplichtige bestendig gevolgde gedragslijn in de maand januari van het jaar 2007 gedane inhouding op loon dat de werknemer met betrekking tot een of meer loontijdvakken binnen het jaar 2006 toekomt, worden begrepen in de laatste aangifte met betrekking tot het jaar 2006. Het loon waarop deze inhouding betrekking heeft wordt voor de berekening van de inhouding gerekend tot het loon van het desbetreffende loontijdvak en wordt, in afwijking van artikel 13a van de wet en artikel 3.146 van de Wet inkomstenbelasting 2001, geacht te zijn genoten op 31 december 2006.
Artikel 111c Toerekening loon aan verstreken tijdvakken binnen het jaar 2007
Ingeval de inhoudingsplichtige loon verstrekt met betrekking tot verstreken loontijdvakken binnen het jaar 2007 is het de inhoudingsplichtige toegestaan dat loon overeenkomstig een door hem bestendig gevolgde gedragslijn aan de desbetreffende loontijdvakken toe te rekenen, zo nodig door het indienen van correctieberichten. Dat loon wordt voor de berekening van de inhouding gerekend tot het loon van het desbetreffende loontijdvak en wordt, in afwijking van artikel 13a van de wet en artikel 3.146 van de Wet inkomstenbelasting 2001, geacht in die tijdvakken te zijn genoten.
Artikel 112 Intrekking van de Uitvoeringsregeling
loonbelasting 1990
De Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 wordt ingetrokken.
Artikel 113 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.
Artikel 114 Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling
loonbelasting 2001.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant
worden geplaatst.
Den Haag
20 december 2000
De staatssecretaris van Financiën,
W. Bos.